- Het aandeel van hernieuwbare energie in de Nederlandse energievoorzieningen is afgelopen jaar gestegen naar ruim 11 procent.
- Vooral meer stroom uit wind en zonneparken droeg hieraan bij.
- Nederland loopt nog wel achter bij Europese afspraken: die voorzagen per 2020 in een aandeel van 14 procent voor hernieuwbare energie.
Van alle energie die vorig jaar in Nederland werd verbruikt, was 11,1 procent ‘hernieuwbaar’, dus afkomstig uit niet-fossiele bronnen.
Het gaat om wind, zon, warmte uit de aarde en bodem, de buitenlucht en oppervlaktewater, waterkracht en energie uit de oceanen, biomassa, stortgas, gas van rioolwaterzuiveringsinstallaties en biogassen. In 2019 was het aandeel hiervan in het energieverbruik nog 8,8 procent.
Extra windmolens bij Borssele en meer zonneparken
De toename van hernieuwbare energie was volgens het CBS grotendeels te danken aan de ruimere mogelijkheden op het gebied van zonnestroom en windenergie.
Onder meer extra windmolens op zee door de realisatie van het windmolenpark bij Borssele en nieuwe zonneparken speelden een belangrijke rol. Ook het verbruik van biomassa nam toe, zag het statistiekbureau, met name door het mee stoken daarvan in kolencentrales.
In EU-verband is afgesproken dat hernieuwbare energie 14 procent van het Nederlands energieverbruik moest uitmaken in 2020. Op basis van deze voorlopige cijfers over afgelopen jaar zou volgens het CBS ongeveer 16 TWh (miljard kWh) uit het buitenland nodig zijn om het afgesproken aandeel van 14 procent te halen.
In juni vorig jaar is een overeenkomst afgesloten met Denemarken om 8 tot 16 TWh hernieuwbare energie over te dragen.