Als ondernemers afspraken over concurrentie met elkaar maken, in hoeverre gelden die dan ook voor gelieerde partijen? Advocaat Wouter van Malenstein legt uit.

U kent het wel. Twee ondernemers besluiten om samen te gaan werken en spreken daarbij af om niet met elkaar te concurreren. Deze afspraak wordt vervolgens vastgelegd door middel van het opnemen van een concurrentiebeding in een samenwerkings- of aandeelhoudersovereenkomst.

In het concurrentiebeding wordt bepaald dat het de partijen verboden is om ten opzichte van elkaar – tijdens de looptijd van een overeenkomst en gedurende een bepaalde periode na het einde daarvan – bepaalde concurrerende werkzaamheden te verrichten. Voldoende geregeld, zou je zeggen.

Wat echter bij het opnemen van zo’n concurrentiebeding nog weleens vergeten wordt, is dat het beding in principe alleen de ondertekenende partijen bij de samenwerkings-/aandeelhoudersovereenkomst bindt en niet de aan hen gelieerde partijen. Dit terwijl het juist vaak wel de bedoeling is ervoor te zorgen dat ook de gelieerde partijen geen concurrerende werkzaamheden zullen verrichten.

Wat te doen om de kans op deze schadelijke concurrentie door gelieerde partijen kleiner te maken?

Aan de hand van één praktijkvoorbeeld leg ik kort uit hoe je er in beginsel, bij het opnemen van een concurrentiebeding, voor zou kunnen zorgen dat de kans op schadelijke concurrentie door gelieerde partijen kleiner wordt.

Regio-afspraak

Janssen B.V. is een besloten vennootschap en wil samenwerken met Pieterse B.V.

Janssen en Pieterse. stellen een samenwerkings-/aandeelhoudersovereenkomst op, waarbij de samenwerking er met betrekking tot de concurrentie als volgt uitziet: de partijen handelen samen onder één naam, Pieterse  is werkzaam in de regio Noord-Holland, Janssen in de regio Zuid-Holland en, tot slot,  partijen spreken in het concurrentiebeding uitdrukkelijk af dat ze niet actief zullen zijn in elkaars regio’s.

Janssen heeft op een gegeven moment het voornemen toch actief te worden in Noord-Holland door middel van een nieuw op te richten vennootschap, zijnde Smit B.V. Wordt hiermee in strijd gehandeld met het concurrentiebeding? Dat is nog maar de vraag, aangezien Smit geen partij is bij de overeenkomst en zij daarmee geen verplichtingen is aangegaan bij het concurrentiebeding.

Let op gelieerde partijen

Ter voorkoming van een dergelijke onduidelijkheid tussen partijen, is het verstandig bij het concurrentiebeding in de samenwerkings- of aandeelhoudersovereenkomst op te nemen dat de ondertekenende partijen ervoor instaan en zorg dragen dat de gelieerde partijen zich net als de ondertekenende partijen zullen houden aan het concurrentiebeding.

Door middel van het opnemen van deze bepaling wordt gerealiseerd dat bijvoorbeeld bovengenoemde Janssen B.V. (en eventueel de (rechts)persoon daarachter) ervoor dient te zorgen dat direct en/of indirect gelieerde onderneming(en) en/of personen, zoals Smit B.V., geen concurrerende werkzaamheden zullen verrichten.

Janssen is dus verantwoordelijk en aansprakelijk voor de aan haar direct en/of indirect gelieerde onderneming(en) en/of personen. Om deze plicht kracht bij te zetten kan desgewenst aan een overtreding hiervan ook nog een boete gekoppeld worden.

Hoewel in de praktijk uiteindelijk, voor iedere situatie afzonderlijk zal moeten worden beoordeeld hoe een specifiek concurrentiebeding ingestoken zal dienen te worden, is het in ieder geval goed om te beseffen wie daadwerkelijk aan het concurrentiebeding gebonden worden. Daarbij kan het dus wenselijk zijn ook de gelieerde partijen te betrekken.

Wouter van Malenstein studeerde rechten aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is advocaat bij Pellicaan Advocaten en gespecialiseerd in ondernemingsrecht.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl