Bij schansspringen gaat het erom hoe ver je kunt vliegen.
Skiërs houden hun lichaam in zo’n positie dat ze het minste last van luchtweerstand hebben en daarmee zo veel mogelijk snelheid behalen terwijl ze van de springschans afdalen.
Maar eenmaal van de schans en in de lucht veranderen ze hun houding en de positie van hun ski’s om maximaal wind te vangen en zo verder gedragen te worden.
Springers hielden vroeger hun ski’s evenwijdig aan elkaar, maar ontdekten dat ze meer wind vingen als ze de ski’s in een V-vorm hielden. Sinds de jaren negentig is dit de standaardstijl.
“Skiërs proberen vliegers te imiteren”, aldus Louis Bloomfield, natuurkundige aan de University of Virginia in Charlottesville, tegen Inside Science in 2010. “Je drukt de lucht naar beneden, de lucht drukt terug en jij stijgt op.”
De afgelopen 200 jaar zijn de schanstechnieken sterk veranderd, maar inmiddels gebruiken alle Olympische sporters de V-stijl.
Een korte geschiedenis
In het begin gebruikten skiërs een 'rechtopstaande' stijl. Skiërs stonden rechtop tijdens de sprong en "zeilden rechtstaand naar beneden", aldus Wayne Johnson in zijn boek White Heat: The Extreme Skiing Life. In 1860 vestigde de Noor Sondre Norheim, beter bekend als de vader van het schansspringen, het wereldrecord door rechtstandig een afstand van 30 meter af te leggen.
De Kongsbergertechniek, ontwikkeld door de Noren Jacob Thulin Thams en Sigmund Ruud, verving na de Eerste Wereldoorlog de rechtstandige sprong. Bij deze sprong leunt de springer extreem voorover vanuit de heup, terwijl hij zijn armen naar voren uitgestrekt (alsof de atleet over zijn ski's heen duikt) en de ski's evenwijdig aan elkaar zijn. Met deze techniek sprongen atleten verder dan 91 meter.
De volgende grote verbetering kwam in het midden van de jaren 50 van de Zwitser Andreas Daescher. Bij de Daescherstijl plaatst de springer de armen achterwaarts langs het lichaam. De ski's bleven nog steeds evenwijdig, dit bleef de standaard voor tenminste drie decennia.
Nieuwe spelregels
Het omslagpunt kwam in 1985 toen de Zweed Jan Boklöv de V-stijl introduceerde. Hierbij zijn de ski's in een V geplaatst in plaats van dat ze evenwijdig aan elkaar worden gehouden. Het hoofd wordt neerwaarts tussen de ski's gehouden. In deze stand konden nóg grotere afstanden afgelegd worden. Maar ook nam de snelheid bij het landen sterk af waardoor het aantal blessures af nam.
Volgens Johnson blijkt uit windtunneltests dat de springer in V-stijl 28 procent meer wind vangt. Zo kan hij langer in de lucht blijven. "Nu legden skiërs regelmatig afstanden af van meer dan 150 meter", schreef hij.
Uit computersimulaties van Japanse wetenschappers blijkt dat in de eerste fase van de vlucht er meer wind wordt gevangen met een V-vorm dan wanneer de ski's parallel aan elkaar gehouden worden (in onderstaande grafiek de 'Classic Style' genoemd).
Echter, in de latere fase van de vlucht zorgt de V-vorm juist weer voor een remmende werking waardoor de springer kan vertragen wanneer hij landt.
De V-stijl werd niet direct verwelkomd. Integendeel. Weliswaar sprongen de skiërs verder, ze kregen geen punten voor de stijl - de V betekende immers een breuk met de standaard van de parallelle ski's. De Pool Miroslaw Graf experimenteerde als eerste met de V-stijl in 1969, maar maakte daar geen faam mee omdat de stijl zo afweek van wat als een mooie norm en een ideale stijl werd gezien.
"Aanvankelijk verguisd bleek de techniek zo succesvol dat in 1992 alle Olympische medaillewinnaars de stijl gebruikten", zo staat te lezen op de officiële Olympische site website.