Begin deze maand werd een vonnis gepubliceerd van de rechtbank Den Haag over een ontslagzaak van een docent van de hogeschool InHolland. Het gaat om een zaak waarbij in maart 2020 uitspraak werd gedaan. Het oordeel van rechter leest als een waarschuwing voor werkgevers die van een werknemer af willen wegens slecht functioneren, maar daarbij slordig te werk gaan.

Een leraar is ruim 40 jaar in dienst van Stichting Hoger Onderwijs Nederland oftewel hogeschool Inholland, als de directie hem in oktober 2018 op het matje roept wegens geuite onvrede door zowel medewerkers als studenten binnen de ICT-opleidingen.

Daarvan krijgt de leraar het volgende bericht: “Vandaag hebben […we…] met jou een open gesprek willen voeren over het huidige reilen en zeilen binnen de ICT-opleidingen naar aanleiding van de geluiden van onvrede en klachten van zowel teamleider, medewerkers als studenten. Helaas heb ik moeten constateren dat dit niet gelukt is.

 Steeds geef je aan dat je je niet herkent in de gesignaleerde knelpunten zoals: niet tijdig aanleveren van toetsen, niet tijdig aanleveren van cijfers, achterhaald onderwijs, uitentreuren discussiëren over de takenplaatjes, afvallen van collega’s etc..je blijft zeggen: “Dit gaat niet over mij”.”

De leraar stuurt na twee weken een uiting van zijn stijgende woede: “Het gesprek veranderde al gauw in het afvuren van opmerkingen over mijn persoonlijk functioneren, hetgeen geenszins aangekondigd was als onderwerp van gesprek en niet concreet werd onderbouwd. Mijn antwoorden heeft u niet in uw bevindingen opgenomen (…)

Mocht u toch verder met mij over mijn functioneren willen praten, dan lijkt het mij verstandig vooraf met concrete punten (… welke klachten, door wie, wanneer) te komen, zodat ik mij hierop kan voorbereiden.”

Dit is niet tegen dovemansoren gezegd. InHolland verzamelt klachten en op in december 2018 vindt het volgende gesprek plaats. De kwestie escaleert, de leraar moet met verlof. In januari wordt de schorsing bevestigd, met een litanie aan klachten ter onderbouwing, onder andere:

* Discriminatoir gedrag jegens studenten met een niet-westerse migratieachtergrond;

* Stemmingmakerij voorafgaand aan de formele visitatie in het kader van de accreditatie en het ondermijnen van de accreditatie;

* Het door uw zoon uitschelden van een teamleider toen deze teamleider tijdens uw ziekteperiode contact met u opnam;

* Zonder toestemming op vakantie gaan tijdens ziekte;

* Uw mededeling dat u buiten bewustzijn was geraakt door een combinatie van een drukke dag, niet eten, alcohol gebruiken en joints roken;

* Het geven van lessen van onvoldoende kwaliteit en ontevredenheid van studenten daarover;

* Medewerkers uit uw team laten merken dat u het gemunt heeft op de teamleider;

* Het niet houden aan afspraken, zoals regelmatig te laat komen bij lessen en vergaderingen, zonder kennisgeving niet aanwezig zijn bij afspraken en cijfers te laat aanleveren;

Een jurist probeert namens de leraar tot goed overleg en een schikking te komen, maar tevergeefs. In april 2019 wil InHolland verder praten, maar de leraar heeft eind maart een kort geding aangespannen met de eis de schorsing op te heffen en hem te rehabiliteren.

De school heft de schorsing plotseling op en nodigt de leraar uit voor een gesprek over voorwaarden om weer aan het werk te gaan. Dat is juridisch handig, want vanwege dat gesprek over herintreding verliest de leraar het kort geding. De ruzie duurt voort en de school beschuldigt de leraar “op eigen houtje” terug aan het werk te zijn gegaan.

Onderzoek slecht functioneren: geen feitelijke onderbouwing

Uiteindelijk geeft InHolland bureau Bing opdracht om onderzoek te verrichten. Dit bureau komt in december 2019 met een verrassende conclusie: de feitelijke onderbouwing van genoemde klachten ontbreekt, de communicatie met de leraar was tenenkrommend slecht, de invloed van drank en drugs is onvoldoende hard gemaakt, de discriminatie betrof één, oud geval; en voorafgaand aan het conflict was er jarenlang geen functioneringsgesprek gevoerd.

Reden genoeg voor de leraar om weer naar de rechter te stappen, nu met een stevige eis: ontbinding van de arbeidsovereenkomst per maart 2020 en toekenning van een transitievergoeding van 81.000 euro alsmede een billijke vergoeding van 80.000 euro, vermeerderd met rente en proceskosten.

In navolging van Bing stelt de kantonrechter dat InHolland als werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Zo had InHolland moeten proberen om de impasse te doorbreken met bijvoorbeeld het inschakelen van een mediator.

De rechter kent de transitievergoeding van 81.000 euro toe, maar gezien zijn ingaande pensioen wordt de billijke vergoeding beperkt tot 25.000 euro. Totale prijskaartje: 106.000 euro.

LEES OOK: Waarom je als werkgever tijd moet besteden aan een werknemer die ontslag neemt