Een op het eerste oog standaard incassozaak neemt op de zitting een verrassende wending als de vader van de gedaagde partij, zijn dochter, erkent dat hij de handtekening van zijn dochter onder een geldleningsovereenkomst heeft vervalst. Is de dochter toch verplicht om de door een kredietmaatschappij verstrekte lening terug te betalen of ligt de verantwoordelijkheid bij haar vader? Advocaat Thomas van Vugt legt uit.

Crediet Maatschappij De IJssel B.V. heeft in 2008 een bedrag van ongeveer 33 duizend euro geleend aan de gedaagde in deze procedure. In de kredietovereenkomst is onder meer opgenomen dat er maandelijks een bedrag dient te worden terugbetaald.

Op enig moment is er een betalingsachterstand ontstaan van ten minste twee maanden. De IJssel heeft gedaagde in gebreke gesteld en haar meegedeeld dat zij indien zij niet alsnog per ommegaande aan haar betalingsverplichtingen voldoet, de bank het gehele (restant)bedrag ineens zal opeisen. De vrouw geeft geen gehoor aan deze sommatie tot betaling en wordt gedagvaard.

Vader vervalste handtekening dochter

In de procedure stelt gedaagde zich op het standpunt dat zij de lening niet hoeft terug te betalen omdat niet zij maar haar vader destijds de kredietovereenkomst met De IJssel is aangegaan. Het contract is ook door haar vader ondertekend en het geleende bedrag is ook aan hem ten goede gekomen, aldus gedaagde.

Ter zitting erkent de vader dat hij de handtekening van zijn dochter heeft vervalst. Hoe nu verder?

Valse handtekening: bewijs?

In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is opgenomen dat een handtekening onder een onderhandse overeenkomst geen dwingend bewijs oplevert dat die overeenkomst is aangegaan, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is.

De rechtbank stelt dan ook vast dat de vrouw zich er in beginsel op kan beroepen dat de handtekening, en daarmee dus hetgeen in de kredietovereenkomst is verklaard, niet van haar afkomstig is, óók wanneer de bank heeft aangenomen (en redelijkerwijs mocht aannemen) dat de handtekening echt was.

Hoge Raad: soms geen beroep op valse handtekening

Maar in 1992 heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat als aan degene wiens handtekening is vervalst valt toe te rekenen dat de wederpartij (in dit geval: De IJssel) de handtekening voor echt heeft gehouden (en mocht houden), de zaken anders liggen.

Tijdens de zitting bleek dat de dochter niet alleen vooraf van de gang van zaken op de hoogte is geweest, maar dat zij ook zelf aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst heeft meegewerkt. Haar vader heeft aan haar voorgesteld om het geld op haar naam te lenen, waarna zij haar vader de beschikking heeft gegeven over een recente loonstrook en haar paspoort.

Zij heeft geen vragen aan De IJssel gesteld toen zij een kopie van de overeenkomst kreeg en evenmin toen zij het geld op haar bankrekening gestort kreeg. Bovendien heeft zij vanaf haar bankrekening aflossingen verricht op de geldlening.

Schijn gewekt dat handtekening echt is

De rechtbank is van mening dat gedaagde al met al de schijn heeft gewekt dat zij degene was die de handtekening onder de kredietovereenkomst heeft gezet. Onder deze omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij zich niet ten opzichte van de bank kan beroepen op de vervalste handtekening.

De rechtbank veroordeelt gedaagde dan ook om de restantlening vermeerderd met rente en kosten terug te betalen.

Thomas van Vugt is advocaat bij AMS Advocaten waar hij zich onder meer bezig houdt met incassomediarecht en ondernemingsrecht.

Lees ook:

Bank die te lang stilzit bij opeisen lening, heeft probleem

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl