- Pensioenfondsen zagen hun financiële positie in januari fors verslechteren.
- Mede door het coronavirus blijven rentes heel laag.
- Bij grote pensioenfondsen zijn de bezittingen duidelijk lager dan de som van de uitkeringen.
- In 2020 wordt er bij grote pensioenfondsen niet gekort, maar dat risico dreigt wel voor 2021.
De economische onzekerheid rond het coronavirus zorgt ervoor dat rentes wereldwijd zeer laag blijven. Dat is een forse tegenvaller voor Nederlandse pensioenfondsen.
De financiële positie van de grote pensioenfondsen heeft in januari een flinke knauw gekregen. De wereldwijde angst voor het nieuwe coronavirus zorgde voor aanhoudend lage rentes en zette in januari ook aandelenmarkten onder druk. Pensioenfondsen deden daardoor minder goede zaken met hun beleggingen.
ABP, het grootse Nederlandse fonds, zag zijn dekkingsgraad verslechteren tot 94,1 procent, van 97,8 procent eind december. Dit betekent dat ABP voor elke euro die het ambtenarenfonds in de toekomst aan pensioenen moet uitkeren, slechts ruim 94 eurocent in kas heeft.
Ook bij zorgfonds PFZW was een duidelijke terugval te zien. Hier ging de graadmeter van 99,2 naar 95,7 procent. Metaalfondsen PME en PMT hadden eind vorig jaar nog een dekkingsgraad rond de 99 procent. Nu scoren ze ruim 96 procent.
De dekkingsgraad geeft de verhouding weer tussen de waarde van de bezittingen van pensioenfondsen en de som van alle toekomstige uitkeringen. Bij een dekkingsgraad van 100 procent zijn deze twee precies in evenwicht. Een dekkingsgraad van bijvoorbeeld 94 procent betekent dat er tegenover elke euro aan uitkeringsverplichtingen maar 0,94 euro aan bezittingen staat.
Lage rente pakt verkeerd uit voor pensioenfondsen
Rentes op financiële markten staan al geruime tijd onder druk. Voor pensioenfondsen die beleggen in vastrentende obligaties heeft een daling van de marktrente een tweeledig effect. Dat werkt zo.
Bij obligatieleningen bewegen de koers en het marktrendement omgekeerd. Stel bijvoorbeeld dat een lening van 1.000 euro wordt uitgegeven voor 10 jaar, tegen jaarlijkse couponrente van 1 procent (dus met een uitkering van 10 euro per jaar). Belegger A krijgt dan 10 jaar lang elk jaar 10 euro en aan het eind van de looptijd de inleg van 1.000 euro. In totaal dus 1.100 euro.
Op het moment dat een andere belegger (B) bereid is 1.100 euro te betalen voor de obligatielening, krijgt deze belegger de couponuitkeringen van 10 euro per jaar en de uitgifteprijs van 1.000 euro aan het eind van de looptijd. Samen is dat 1.100 euro. Het rendement van de investering zakt dan van 1 procent per jaar voor belegger A, naar 0 procent voor belegger B.
Kortom, een daling van het marktrendement van de obligatie gaat gepaard met een stijging van de prijs van de obligatie. Als de markrente daalt, profiteren pensioenfondsen dus eenmalig van een stijging van obligatiekoersen. De obligaties die ze in bezit hebben worden meer waard.
Maar er zit ook een keerzijde aan de lage rentes en die tikt doorgaans zwaarder aan. Pensioenfondsen moeten een technische berekening maken voor de waarde van alle uitkeringsverplichtingen. Dit gebeurt met behulp van de zogenoemde rekenrente. Daarbij geldt: als de rente daalt, is het verwachte toekomstige rendement op beleggingen ook lager. De last van de uitkeringsverplichtingen wordt hierdoor zwaarder.
Per saldo heeft een lagere rente daarom meestal een negatief effect op de dekkingsgraad van pensioenfondsen.
Geen korting pensioen in 2020, maar ook geen indexatie
Begin dit jaar gaven de grote pensioenfondsen aan dat er dit jaar niet gekort wordt op de pensioenuitkeringen en de opbouw van pensioenen. Maar dat betekent niet dat pensioenen echt veilig zijn.
De afgelopen jaren is indirect namelijk al fors beknot op de waarde van pensioenen. Voor de duidelijkheid: het gaat hierbij om pensioenfondsen van werkgevers die een toezegging doen over de hoogte van toekomstige uitkeringen.
Zo streven veel fondsen naar een uitkering die bijvoorbeeld 70 procent van het gemiddelde loon bedraagt. Daarbij wordt dan rekening gehouden met de AOW-uitkering van de staat. Het pensioenfonds vult de AOW aan tot 70 procent van het gemiddelde loon.
Cruciaal hierbij is de vraag of de beloofde uitkering waardevast blijft, want daar streven pensioenfondsen in principe wel naar. Dit betekent dat pensioenuitkeringen en de bedragen die werknemers opbouwen jaarlijks moeten worden verhoogd met de inflatie of de gemiddelde loonstijging. Anders kalft de koopkracht van pensioenen af.
Door de financiële problemen van pensioenfondsen is er sinds 2009 echter op grote schaal voor gekozen om de zogenoemde indexatie achterwege te laten. De koopkracht van pensioenen is daardoor enorm gedaald in de afgelopen tien jaar.
De grote pensioenfondsen hoeven dit jaar mede door tijdelijke ingrepen van de overheid geen kortingen door te voeren, maar de kans bestaat dat de pensioenen komende jaren alsnog omlaag moeten. Daarvoor waarschuwde onder meer ABP eerder dit jaar al.
In de sector wordt daarom met smart gewacht op de nadere uitwerking van het pensioenakkoord dat het kabinet, de werkgevers en de vakbonden vorig jaar overeenkwamen.