Nederlandse pensioenfondsen hebben in het eerste kwartaal van dit jaar zeer zwak gepresteerd door de coronacrisis.
Bij veel pensioenfondsen is de beleggingspot niet groot genoeg meer om op de lange termijn aan alle uitkeringsverplichtingen te voldoen.
Pensioenfondsen en toezichthouder DNB willen nog geen harde conclusies trekken uit de dramatische situatie bij de dekkingsgraden.
Onafhankelijke experts stellen dat het huidige pensioenstelsel met vaste toezeggingen over uitkeringen onhoudbaar is geworden.
De grote pensioenfondsen in Nederland hebben door de coronacrisis tientallen miljarden euro’s aan vermogen verloren. Hun toch al penibele financiële gezondheid is afgelopen kwartaal flink verslechterd, waardoor voor miljoenen Nederlanders pensioenkortingen dreigen.
ABP, het grootste pensioenfonds van Nederland, zag zijn dekkingsgraad kelderen van 97,8 procent eind december tot 82 procent. Dit betekent dat ABP voor elke euro die het ambtenarenfonds in de toekomst aan pensioenen moet uitkeren, nog maar 82 cent in kas heeft.
Volgens ABP-voorzitter Corien Wortmann-Kool is de situatie “reden tot zorg”. “We raakten dit kwartaal ruim de helft van de beleggingswinst van 2019 kwijt”, zegt ze in het kwartaalbericht van het fonds. Maar ze benadrukt ook dat het nog te vroeg is om te kunnen zeggen wat dit precies gaat betekenen voor de hoogte van de pensioenen.
Bij zorgfonds PFZW verliep het afgelopen kwartaal “dramatisch”, zo geeft directeur Peter Borgdorff aan. “De coronacrisis zorgde wereldwijd voor historische koersdalingen op de financiële markten. Tegelijkertijd daalde ook de rente naar nog lagere niveaus. Voor pensioenfondsen een gevaarlijke combinatie.” Bij PFZW zakte de dekkingsgraad tot 83,5 procent.
Metaalfondsen PME en PMT scoorden met hun graadmeter aan het eind van de periode rond de 86 procent. Daarmee deden ze het iets beter dan gemiddeld, uitgaande van recente cijfers van Aon.
Dat advies- en onderzoeksbureau constateerde onlangs al dat Nederlandse fondsen gemiddeld op een dekkingsgraad van 85 procent uitkwamen. Van de grote fondsen staat alleen bpfBOUW er nog enigszins goed voor.
Actuele dekkingsgraden grootste pensioenfondsen eind maart 2020
- ABP: 82 procent (was 97,8 procent in december)
- PFZW: 83,5 procent (was 99,2 procent in december)
- bpfBOUW: 100,5 procent (was 114 procent in december)
- PME: 86,4 procent (was 98,7 procent in december)
- PMT: 85,9 procent (was 98,8 procent in december)
Korten op pensioen
Of er volgend jaar bij veel fondsen daadwerkelijk gekort zal moeten worden op de pensioenen, is nog onduidelijk. Dat hangt er deels ook vanaf of de overheid nog besluit om fondsen extra ruimte te geven, net als afgelopen jaar.
In de sector wordt daarnaast al een tijd met smart gewacht op de nadere uitwerking van het pensioenakkoord dat het kabinet, de werkgevers en de vakbonden vorig jaar overeenkwamen.
De Nederlandsche Bank (DNB) wees er eind vorige maand op dat het nog te vroeg is voor een discussie over de gevolgen van de coronacrisis voor pensioenfondsen.
DNB-president Klaas Knot stelde dat ingrepen als pensioenverlagingen altijd genomen moeten worden op basis van de financiële situatie aan het eind van een jaar. Zover is het nu nog niet. Volgens Knot zou er bijvoorbeeld in de tweede helft van het jaar nog een aanzienlijk herstel op de financiële markten kunnen plaatsvinden.
Ander pensioenstelsel zonder toezegging over hoogte uitkering
Onafhankelijke pensioenexperts zijn kritisch over de houdbaarheid van het huidige stelsel. Zo schreef econoom Piet Rietman van ABN Amro begin deze maand: “Nu de coronacrisis aantoont hoe instabiel het huidige stelsel is en hoe laag de dekkingsgraden kunnen worden, kan alleen nog maar gewerkt worden aan een stelsel zonder rekenrente en dekkingsgraden. Dat is in de praktijk een stelsel zonder vaste pensioenaanspraken.”
Momenteel is het zo dat de meeste pensioenfondsen van werkgevers een toezegging doen over de hoogte van de toekomstige uitkering. Bijvoorbeeld een uitkering die, aangevuld met de AOW-uitkering van de staat, gelijk staat aan 70 procent van het gemiddelde loon.
In een systeem zonder vaste toezeggingen over de hoogte van de pensioenuitkering kunnen pensioenfondsen van werkgevers nog wel maandelijks een bepaalde premiebijdrage voor de pensioenopbouw storten, maar is er geen collectief risico meer.
De pensioenpremies worden in een persoonlijke beleggingspot van de werknemers gestopt. Het beleggingsrisico ligt vervolgens bij de werknemer. Is de opgebouwde beleggingspot bij pensionering hoog, dan heeft de werknemer een beter pensioen. Valt de beleggingsopbrengst door perikelen op de beurs toevallig een beetje tegen, dan is er ook minder pensioen.