Nederlanders sparen en beleggen relatief veel voor hun pensioen. In totaal gaat het om een vermogen van zo’n €1.200 miljard.
Als je het pensioenvermogen meetelt bij de de vermogensverdeling van huishoudens neemt de ongelijkheid fors af.
Zonder het pensioenvermogen hebben de 10 procent rijkste huishoudens 62% van al het vermogen in Nederland, inclusief de pensioenen daalt dat naar 48%.
Nederlanders hebben zo’n 1.200 miljard euro belegd in pensioenregelingen, grotendeels via pensioenfondsen. Maar in de reguliere manier het vaststellen van de vermogens van Nederlands telt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) deze enorme pensioenpot niet mee. Daardoor lijkt met alsof met name de middenklasse een stuk minder vermogen heeft dan in werkelijkheid het geval is.
Het CBS heeft daarom een studie gedaan naar wat er gebeurt met de vermogensverhoudingen in Nederland als de de grote pensioenpot wel meerekent. De conclusie is niet heel verrassend: de vermogens van Nederlanders zijn minder scheef verdeeld als niet alleen zaken als huizen, spaargeld en aandelen, maar ook pensioenen worden meegeteld.
Nederlanders leggen internationaal gezien veel opzij voor hun oude dag. Daarom maken de pensioenen zo’n groot verschil. In 2018 bedroeg het totale pensioenvermogen 1.200 miljard euro, wat neerkomt op een gemiddelde van 150.000 euro per huishouden.
In onderstaande grafiek is te zien dat het totale vermogen van Nederlanders zo ongeveer verdubbelt als je het vermogen dat in pensioenregelingen zit meetelt: de donkerblauwe balk is het pensioenvermogen dat bovenop het overige vermogen van de lichtblauwe balk komt.
Lees ook: Zo rijk kun je worden als je 20 of 40 jaar lang maandelijks €100 tot €400 belegt – tijd en rendement maken veel uit
Vermogensongelijkheid daalt fors in Nederland als je pensioen meetelt
Het meetellen van pensioenvermogen heeft grote gevolgen voor de vermogensongelijkheid. Omdat het pensioenvermogen voor een groot deel neerslaat bij de middenklasse neemt de vermogensongelijkheid fors af. Dit is goed te zien in de onderstaande grafiek.
Zonder het pensioenvermogen mee te tellen komt het aandeel van de 10 procent rijkste huishoudens in het totale vermogen op 62 procent. Dan gaat het dus vooral om bezit van huizen, beleggingen en spaargeld. Inclusief het pensioenvermogen heeft de rijkste 10 procent iets minder dan de helft van het totale vermogen, te weten 48 procent. Dat is liefst 14 procentpunt minder.
"Veel huishoudens met geen of weinig vermogen hebben wel pensioenvermogen", geeft het CBS aan in een toelichting.
Financiële ongelijkheid wordt vaak uitgedrukt met behulp van de zogenoemde Gini-coëfficient. Dit cijfer varieert tussen 0 en 1. Bij een Gini-coëfficient van 0 is sprake van complete gelijkheid: iedereen heeft evenveel inkomen of vermogen. Bij een Gini-coëfficient van 1 heeft één huishouden al het inkomen of vermogen.
Voor het vermogen van Nederlandse huishoudens is de Gini-coëfficient zonder het pensioenvermogen 0,77 en daalt die inclusief het pensioenvermogen naar 0,65.