Een ondernemer moet actief iets willen doen met een herinvesteringsreserve. Anders bestaat het risico dat de fiscus bij verkoop van een bv de reserve alsnog tot de belastbare winst rekent.

Een ondernemer met twee bv’s, moeder en dochter, die een fiscale eenheid vormden, kreeg in 2006 ruim 4,5 miljoen binnen bij de verkoop van onroerende zaken van de dochter-bv. Van de boekwinst werd een herinvesteringsreserve gevormd, waarbij de opbrengst door het dochterbedrijf werd uitgeleend aan het moederbedrijf. Hierdoor ontstond een schuld in rekening courant van het moederbedrijf bij de dochter.

In 2009 verkocht het moederbedrijf de dochter-bv aan een derde partij. Die betaalde 3,9 miljoen euro voor de aandelen en verrekende daarmee ook de nog uitstaande schuld in rekening courant van de moeder aan de dochter-bv.

Herinvesteringsreserve bij verkoop bedrijf

De belastinginspecteur vond dit niet terecht. Hij betwijfelde of de opbrengst van de verkoop uit 2006 die bij de moeder-bv was beland nog iets te maken had met een ‘herinvesteringsreserve’, aangezien er ten tijde van de verkoop in 2009 geen voornemen tot herinvestering meer leek te zijn.

De inspecteur vond dat de opbrengst van de herinvesteringsreserve die bij de moeder was geland in 2009 moest worden meegeteld als winst en legt een naheffingsaanslag op bij de moeder-bv.

De eigenaar tekende beroep aan bij de rechter maar ving telkens bot. Uiteindelijk belandde de zaak bij de Hoge Raad. Maar die heeft op 20 november 2015 geoordeeld dat de inspecteur van de Belastingdienst goed zat.  Bij gebrek aan een duidelijk voornemen tot herinvestering ten tijde van de verkoop, mocht de reserve als winst worden beschouwd.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl