De vermogensbelasting in box 3 op sparen en beleggen blijft ook voor het nieuwe kabinet-Schoof een hoofdpijndossier. Het idee is om dit op te lossen met de invoering van een nieuw systeem, waarbij belasting wordt geheven op daadwerkelijk behaalde rendementen. Het plan om dit in 2027 in te voeren, lijkt echter niet haalbaar.

De Belastingdienst kampt met capaciteitstekorten voor de ICT-systemen om de nieuwe vermogensbelasting in 2027 te kunnen invoeren. Volgens staatssecretaris van Financiën Folkert Idsinga is de kans daarom groot dat dit niet gaat lukken, zo meldt het Financieele Dagblad vrijdag. Het is overigens niet voor de eerste keer dat het risico op IT-problemen bij de invoering van een nieuwe vermogensbelasting wordt benoemd.

Dit kan een extra strop voor de schatkist van zo’n 2 miljard euro opleveren. Momenteel is het namelijk zo dat door een nieuwe uitspraak van de Hoge Raad zowel spaarders als beleggers compensatie kunnen krijgen, als het rendement dat ze in een jaar halen lager is dan het fictieve rendement waarmee de fiscus momenteel werkt.

In 2021 oordeelde de Hoge Raad al dat er een probleem was met relatief hoge fictieve rendementen die de fiscus hanteerde voor spaargeld, terwijl spaarrentes laag waren. In aanvulling hierop heeft de Hoge Raad afgelopen juni geoordeeld dat ook het werken met fictieve, vaste rendementen voor beleggen onrechtmatig is.

Voor de fiscale hersteloperatie die betrekking had op spaarders, is in eerdere jaren al het nodige in gang gezet, maar de nieuwe uitspraak van de Hoge Raad zorgde dit jaar voor een extra miljardentegenvaller.

Uit de Mljoenennota die deze week is gepubliceerd, blijkt dat er in 2024 een tegenvaller van afgerond 6,4 miljard euro is, op basis van compensatie over een reeks van voorgaande jaren. Voor 2025 gaat het om afgerond 1,7 miljard euro en voor 2026 om 1,75 miljard euro. Bij elkaar dus liefst 9,8 miljard euro.

Voor elk jaar dat de invoering van een nieuwe vermogensbelasting op zich laat wachten, kost dit de staat naar verwachting zo'n 2 miljard euro aan compensatie voor spaarders en beleggers.

Vermogensbelasting op sparen en beleggen: ingewikkeld alternatief

Het vorige kabinet Rutte-IV heeft gekeken naar een combinatie van een zogenoemde 'vermogenswinstbelasting' en een 'vermogensaanwasbelasting', als alternatief voor de huidige vermogensbelasting op basis van fictieve rendementen.

Voor sommige vermogenscategorieën zou wel gewerkt blijven worden met fictieve rendementen als basis voor de belastingheffing.

Bij de keuze tussen een vermogenswinstbelasting of een vermogensaanwasbelasting speelt het volgende mee.

Je moet om te beginnen onderscheid maken tussen twee soorten inkomsten uit spaargeld en beleggingen. In de eerste plaats zijn er directe jaarlijkse inkomsten uit sparen en beleggen zoals rente (spaargeld), dividend (aandelen) en huur (vastgoed). Daarnaast zijn er de indirecte inkomsten via de vermogensgroei, ofwel de waardeontwikkeling van beleggingen.

Bij zowel de vermogenswinstbelasting als de vermogensaanwasbelasting worden de directe inkomsten door de belastingplichtigen opgegeven en jaarlijks belast in box 3. Dat gaat dus over de daadwerkelijke hoeveelheid ontvangen rente, dividend, huur, enzovoorts.

Het verschil tussen een vermogenswinstbelasting en een vermogensaanwasbelasting zit 'm vooral in het moment waarop de waardegroei van het vermogen wordt belast.

Bij de vermogenswinstbelasting gebeurt dit op het moment dat de bezitting wordt verkocht, waarbij dan wordt gekeken naar het verschil tussen de aan- en verkoopprijs.

Bij de vermogensaanwasbelasting wordt daarentegen jaarlijks het waardeverschil gemeten van bezittingen en wordt telkens de waardegroei gedurende 1 jaar meegenomen bij de belastingheffing. Dit laatste kan voor een complexe vorm van administratie zorgen, die veel vraagt van de ICT-systemen van de Belastingdienst.

Een de opties is dat er per vermogenscategorie onderscheid gemaakt gaat worden tussen het soort heffing in box 3 wat betreft de waardeontwikkeling van vermogen.

LEES OOK: Zo wordt miljardenstrop bij vermogensbelasting verdeeld: jongere generaties en middeninkomens betalen het meest, spaarders en beleggers een beetje