“Nonsens”, riep Microsoft-voorman Steve Ballmer over Carrs vorige boek,
genaamd Does IT Matter?. Hij moet er weer om grinniken. “Betere publiciteit
was er niet.”
Als slecht-nieuws-brenger is Carr meer dan berucht in de IT-industrie.
Het is hem niet aan te zien. Aarzelend formulerend en friemelend aan de
gouden knopen op zijn donkerblauwe colbert maakt hij eerder een verlegen
indruk. Een beetje wereldvreemd in de IT-wereld.
Hij rolde letterlijk in de IT, vertelt hij. “Niemand schreef bij Harvard
Business Review over IT, dus ging ik het maar doen.”
Vervolgens kreeg hij in 2003 de hele IT-wereld op zijn dak. Carr
betoogt dat IT een noodzakelijk kwaad is. Een kostenpost zoals water en
elektriciteit, zonder toegevoegde waarde voor een bedrijf. En gaat daarmee
lijnrecht in tegen het toenmalige marketingpraatje van IT-bedrijven zoals
Microsoft. Zijn naam is gevestigd.
“Ik ben een scepticus”, zegt Carr er zelf over. “Als iets de hemel in wordt
geprezen, twijfel ik onmiddellijk. IT werd de hemel in geprezen.”
Ook zijn nieuwste boek ‘The Big Switch’ gaat weer lijnrecht in tegen al het
positivisme rondom IT. Google is een groot gevaar, vindt hij.
Sleutelrol speelt volgens Carr de opkomst van het datacentrum. De met
anonieme pc’s gevulde loodsen ter grootte van voetbalvelden sturen internet
en daarmee toenemend ons computergebruik aan. We halen nieuws, muziek,
bedrijfsinformatie, video, onze mail, games en andere software allemaal uit
deze anonieme datacentra.
“Het zijn de elektriciteitscentrales van de IT-industrie”, betoogt Carr. “We
pluggen onze pc in het IT-stopcontact, verbinden met internet en krijgen zo
toegang tot alle programma’s die we nodig hebben. Programma’s op de
thuis-pc, zoals Word, zijn straks niet meer nodig.”
Een grote verandering, vindt Carr. “The Big Switch.”
De analogie van datacentra en elektriciteitscentrales borduurt voort op
Does IT Matter. Maar Carr gaat verder. “The Big Switch was oorspronkelijk
bedoeld als vervolg op dit boek. Maar tijdens het schrijven begon ik in te
zien wat voor enorme implicaties deze verandering heeft op ons economische
en sociale leven. Soms in positieve, maar vooral ook in negatieve zin.”
Vooral op sociaal gebied ziet Carr verstrekkende gevolgen. Sociale netwerken
en internetfora hebben een desastreuze uitwerking, die nog wordt versterkt
door de overvloedige informatiestroom.
“Mensen kunnen meer dan ooit gelijkgestemden opzoeken. Die
bevestigen steeds weer elkaars opinies, waardoor de kans op extremisme snel
toeneemt. Er is geen remmende werking.”
“Voor de enorme hoeveelheid informatie geldt hetzelfde. We kunnen door
internet niet alleen veel meer informatie vinden. Maar vooral ook info die
onze vooringenomenheden onderschrijft. De consequentie is dat we daardoor
veel minder openstaan voor andere opinies.”
Internet balkaniseert ons, zucht Carr. Juist door Web 2.0 veranderen we
in een lappendeken van onverzoenbare, steeds extremere groepjes.
En Google draagt daar in grote mate aan bij. Carr ziet de internetgigant op
termijn als een groot gevaar voor onze identiteit. “Google wil dat we overal
alle informatie die we nodig hebben per direct kunnen oproepen. Het vervangt
ons geheugen en kan voorspellen wat we willen. Het wordt een soort
kunstmatige intelligentie.”
Internet maakt ook niet vrij, vindt Carr. “Dat is schijn. We lijken
vrijer, maar ondertussen worden al onze sporen opgeslagen waardoor we steeds
beter zijn te controleren. Bedrijven, overheden en criminelen, ze weten
steeds beter wie we zijn en wat we doen. En Google kan dat het beste van
allemaal.”
De internetgigant bepaalt nu al grotendeels wat we zien op internet.
Dankzij het opslaan van geschiedenis ‘leert’ de zoekmachine meer en meer wat
we willen en verwachten. “Google is heel krachtig geworden. Het bedrijf
krijgt steeds meer grip op ons. Zij gebruiken hun computers straks om ons
denken, zelfs onze cultuur te controleren.”
Carr ziet het zich nu al voltrekken. Hij vergelijkt de internetmens met een
pannenkoek. “Heel veel en brede toegang tot informatie, maar geen diepgang.
Er ontstaan geen diepere inzichten. Google maakt ons daardoor eerder dom dan
slim. We laten ons leiden door de wetten van internet. Kort bondig en altijd
weer een link waarmee we weg kunnen klikken.”
“De mens verandert zo steeds meer in een computer. We zijn alleen
nog gericht op informatieverwerking. Snel, zonder er iets extra’s mee te
doen. De computer gaat steeds meer op de mens lijken. Het is zoals Hal in
2001: a Space Odyssey.” Carr verwijst naar een film van Stanley Kubrick
waarin de computer menselijker wordt dan de mens.
Geen opwekkende toekomstvisie. Carr glimlacht. “Nee, dat klopt, ik deel wat
betreft internet niet het positivisme van veel anderen.” Dan, breed lachend.
“Maar zoals ik al zei ben ik sceptisch aangelegd. Zelfs over mijn eigen
scepticisme. Het is niet waarschijnlijk, maar het kan ook anders uitpakken.”
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl