Opiniepeilingen wijzen op minieme verschillen tussen voor- en tegenstanders van het Britse lidmaatschap van de Europese Unie. Als het tot een Brexit komt, heeft Groot-Brittannië grofweg vier mogelijkheden.

Het wordt steeds spannender in de aanloop naar het Britse referendum over het EU-lidmaatschap van 23 juni. Sommige peilingen signaleren dat het ‘Leave’-kamp inmiddels een meerderheid heeft. Al geven gokkantoren nog altijd aan dat de kans op winst voor de ‘Brexiteers’ kleiner is dan voor het ‘Remain’-kamp.

Maar stel dat het tot een Brexit komt, welke opties heeft het Verenigd Koninkrijk dan? Volgens onderzoekers van The London School of Economics zijn dat er vier.

1) Noorse model

De Britten kunnen kiezen voor het zogenoemde Noorse model. Noorwegen is lid van de Europese Economische Ruimte (EER). Die valt onder de interne markt van de Europese Unie, waar vrij verkeer van goederen, diensten en personen geldt.

Dit betekent echter dat de Britten verfoeide Europese regelgeving moeten blijven accepteren. Dan gaat het om zaken als werkgelegenheid, consumentenbescherming, milieu en mededinging.

De EU kan ook zelfstandig anti-dumping maatregelen nemen tegen EER-landen, zoals is gebeurd met Noorse zalm in 2006. En de Europese Unie kan eisen stellen aan de herkomst van in goederen verwerkte basismaterialen.

Het Verenigd Koninkrijk zou als EER-land niets meer te maken hebben met de monetaire unie en het buitenlandse beleid van de EU. Ook kunnen de Britten eigen importtarieven vaststellen voor de handel met landen buiten de EU.

Grootste nadeel is dat het Verenigd Koninkrijk wel EU-regels moet accepteren, maar geen inspraak meer heeft. Bovendien moeten EER-landen meebetalen aan het  EU-budget.

Op basis van de Noorse contributie zouden de Britten een besparing van 17 procentpunt kunnen boeken. Ze blijven in dit geval 83 procent procent bijdragen aan EU van wat ze nu doen.

2) Zwitserse model

Een andere mogelijkheid is het Zwitserse model. Dit komt neer op het sluiten van een serie bilaterale verdragen op afzonderlijke gebieden. Zwitserland is geen lid van de Europese Economische Ruimte, maar heeft verdragen gesloten met de EU voor onder meer verzekeringen en luchtvaart.

Momenteel is er ook vrij verkeer van personen tussen Zwitserland en de Europese Unie, maar dat wordt mogelijk beperkt als Zwitserse politici gehoor geven aan de uitslag van een referendum uit 2014.

Zwitserland is geen onderdeel de interne markt, waardoor Zwitserse banken vaak werken met licenties van Londens dochters. Zo kunnen ze profiteren van het gelijke speelveld binnen de Europese Unie.

Ook hebben de Zwitsers geen invloed op de besluitvorming binnen de Europese Unie. Het à la carte-model van de Zwitsers betekent bovendien dat de EU bepaalt op welke vlakken ze wel of geen bilaterale verdragen wil afsluiten. Voor de Britten ligt hierbij vooral gelijke behandeling van financiële instellingen uit de Londense City gevoelig.

De contributie aan EU-fondsen van de Zwitsers is wel fors lager. Voor het Verenigd Koninkrijk zou dit neerkomen op ongeveer 60 procent van wat de Britten nu betalen.

3) EFTA

Landen als IJsland en Liechtenstein zijn lid van de EFTA, de Europese Vrijhandelsassociatie. Als het Verenigd Koninkrijk zich daarbij aansluit, geldt voor goederen dat er geen wederzijdse importheffingen zijn. Maar er is geen vrij verkeer van personen en diensten.

Belangrijk is verder dat zogenoemde niet-tariefgrenzen blijven bestaan. Dat wil zeggen, handelsbelemmeringen die te maken hebben met kwaliteitseisen voor goederen en diensten, worden niet aangepakt.

Voordeel van de EFTA: er is geen verplichte bijdrage aan het EU-budget en het overnemen van EU-beleid hoeft evenmin.

4) Opzeggen alle EU-regulering

Als de Britten na de Brexit geen aparte verdragen met de Europese Unie sluiten, vallen ze terug op de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

In de praktijk betekent dit dat landen voor goederen zogenoemde 'Most Favoured Nation'-clausules hanteren. Dit wil zeggen dat voor vergelijkbare producten vergelijkbare importtarieven worden gehanteerd.

De Britten zouden te maken krijgen met Europese MFN-tarieven voor hun exportproducten en kunnen daarmee aanlopen tegen hogere tarieven bij het uitvoeren van producten naar de Europese Unie.

Wel zouden de Britten voor de handel met niet-EU-landen eigen MFN-tarieven kunnen hanteren die afwijken van de EU-tarieven. Ook kunnen ze handelsovereenkomsten sluiten buiten de EU om.

Onder het WTO-regime is er beperkte toegang tot dienstensector en zijn er geen afspraken over vrij verkeer van personen. Ook levert het Verenigd Koninkrijk dan geen bijdrage aan het EU-budget en is er geen verplichting om EU-regels over te nemen.

Artikel 50

Bij het bepalen van de nieuwe relatie met de Europese Unie, hangt veel af van het diplomatieke steekspel dat volgt, als het Brexit-kamp op 23 juni wint, zo signaleert zakenkrant The Wall Street Journal.

Op het moment dat een EU-land een beroep doet op Artikel 50 (verzoek tot uittreding) van de Europese verdragen, treedt een tijdspad van twee jaar in werking om de condities van het vertrek te regelen.

Die tijdsbeperking is volgens sommige 'Brexiteers' in het nadeel van de Britten en zij suggereren dat het beter is om het beroep op Artikel 50 niet meteen in te zetten. Dat zou beter zijn voor de Britse onderhandelingspositie.

Maar, zo stellen Brusselse diplomaten tegenover de WSJ: vanuit de EU zal de neiging bestaan om niet te onderhandelen met de Britten, totdat Artikel 50 wordt ingeroepen. In de tussentijd blijft Groot-Brittannië dan gewoon volwaardig EU-lid en moet aan alle plichten worden voldaan.

Kiezen Britse politici in dit pokerspel voor het eenzijdig opzeggen van EU-verplichtingen, dan kan er aanleiding zijn om de Britten eenzijdig uit de Unie te zetten en bijvoorbeeld geldstromen richting het VK per direct stop te zetten, met alle financiële en economische gevolgen van dien.

Bij dit alles speelt ook nog een ander gevaar, zo erkennen voor- en tegenstanders van de Brexit: grotere instabiliteit die de Europese Unie als geheel bedreigt