De grote pensioenfondsen waarschuwen dat kortingen van de pensioenen in de lucht hangen. In 2016 is een dergelijke ingreep nog niet nodig, maar de financiële positie van de fondsen is inmiddels zo onzeker dat Nederlands grootste pensioenuitkeerders, ABP en PFZW, de hand voor volgend jaar niet meer in het vuur durven te steken.

“De kans dat we moeten gaan korten in 2017 wordt groter”, zegt Corien Wortmann-Kool, voorzitter van het ambtenarenfonds ABP. “Wij begrijpen goed dat ouderen zich zorgen maken over de hoogte van hun pensioen en dat jongeren zich afvragen hoeveel pensioen er voor hen zal overblijven.”

Zorgfonds PFZW heeft eenzelfde boodschap. Het gevaar van korten ligt er op de loer als de rente verder wegzakt en de beleggingen dit jaar niet genoeg rendement opleveren om een en ander te compenseren.

Ook de grote metaalfondsen PME en PMT, waar eveneens veel Nederlanders zijn aangesloten, zijn somber. “Indexatie is de komende jaren echt niet te verwachten en een verlaging van de pensioenen komt door het uitblijven van het herstel dichterbij”, aldus PME-directeur Eric Uijen. De voorzitter van PMT, Jan Berghuis, vindt de situatie nog maar moeilijk aan zijn deelnemers uit te leggen.

Pensioenfondsen kwetsbaar

De problemen bij klassieke pensioenfondsen hebben zich de afgelopen jaren opgestapeld: grillige beurskoersen, een steeds grotere druk van een vergrijzend werknemersbestand en de extreem lage rente. Die lage rente maakt het steeds lastiger om pensioenpremies rendabel te beleggen in relatief veilige obligatieleningen en daarmee toekomstige uitkeringen te waarborgen.

Uit een recente stresstest van de Europese toezichthouder voor verzekeraars en pensioenfondsen EIOPA bleek dat de Nederlandse pensioensector kwetsbaar is voor schokken op de financiële markten. Vergeleken met andere Europese landen heeft de sector daardoor een hoog risicoprofiel.

Hoe kwetsbaar de situatie is, werd in oktober vorig jaar nog eens duidelijk, toen bleek dat pensioenfondsen door slechte beleggingsresultaten in de zes maanden daarvoor 140 miljard euro aan pensioenvermogen kwijt waren geraakt. De portefeuilles van de fondsen werden hard geraakt door een combinatie van forse correcties op de obligatiemarkten, onzekerheid over het rentebeleid, angst voor een ‘Grexit’ en de haperende groei van de Chinese economie.

Dekkingsgraden verslechteren

Hoe een fonds ervoor staat, is te zien aan de hand van de zogeheten beleidsdekkingsgraad. De dekkingsgraad meet de verhouding tussen de bezittingen en de som van alle toekomstige uitkeringsverplichtingen. Bij een waarde van 100 procent staat er tegenover elke euro aan bezittingen precies één euro aan bezittingen. Bij een lager percentage is de som van de verplichtingen groter dan de waarde van de bezittingen.

Grote fondsen zoals ambtenarenfonds ABP (98,7), zorgfonds PFZW (97 procent) en de metaalfondsen PME (97,7 procent) en PMT (98,5 procent), hebben gemeten over twaalf maanden een te laag minimaal vereist eigen vermogen. Daar is overigens al sprake van als de dekkingsgraad onder de 104 tot 105 procent komt. Van de grote fondsen staat alleen bpfBOUW er nog redelijk voor met een score van 110,9 procent.

In het vierde kwartaal presteerden de fondsen wel iets beter dan in het voorgaande kwartaal, maar bij lange na niet genoeg om het jaar goed te maken. De sector heeft de hoop nu gevestigd op krachtiger aantrekken van de economie, wat voor de fondsen extra rendement betekent. De laatste keer dat een aanzienlijke groep fondsen de pensioenen moest verlagen was twee jaar geleden.

Vaste pensioenuitkering onhoudbaar

Of is er nog een andere oplossing? De Pensioenfederatie pleitte eerder deze maand in Het Financieele Dagblad voor een opmerkelijk alternatief: de zogenoemde beschikbare premieregeling.

De overgrote meerderheid van de pensioenfondsen van werkgevers werkt nog met een toezegging over de toekomstige uitkering: bijvoorbeeld 70 procent van het gemiddelde loon. Daarbij gaan pensioenfondsen er dan wel van uit dat je een AOW-uitkering van de staat krijgt.

Maar door de problemen van de grote fondsen is de formele toezegging van een vaste pensioenuitkering steeds minder waard geworden. Daardoor is de beschikbare premieregeling, die door klassieke pensioenfondsen lange tijd als minderwaardig werd gezien omdat werknemers veel minder zekerheid wordt geboden, in beeld gekomen als mogelijke oplossing.

Met de beschikbare premieregeling krijgt de werknemer een vast bedrag per maand van de werkgever dat wordt belegd, zonder toezegging over de uiteindelijk pensioenuitkering. De werknemer bouwt een vermogen op dat aan het eind van de rit in een uitkering wordt omgezet. Het risico van schommelingen van beurskoersen tijdens de opbouwfase ligt bij de werknemer. Hoeveel pensioen die krijgt, hangt af van de waarde van vermogenspot op het moment dat iemand met pensioen gaat.

Hoe dit er in de praktijk uit moet zien en wil de Pensioenfederatie de komende tijd uitwerken. Een behoorlijke opgave, want de rechtvaardiging van de deelnameplicht aan pensioenfondsen van werkgevers wordt dunner, naarmate de vermogensrisico’s sterker bij de deelnemers komen te liggen.

Bron: Z24/ANP

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl