Schotland heeft een wereldprimeur met het eerste drijvende windmolenpark. Woensdag werd de eerste stroom opwekt.
Hywind Scotland, zoals het project heet, bestaat uit vijf enorme, met elkaar verbonden windturbines die deinen op de golven maar wel verankerd zijn in de bodem.
De drijvende kracht achter het geheel is Statoil, de Noorse staatsoliemaatschappij. Het bedrijf bouwde de turbines op land, om ze vervolgens over de Noordzee naar de Schotse wateren te slepen.
De windmolen moeten 20.000 huishoudens voorzien van stroom, maar de innovatie zit ‘m vooral in het feit dat we nu ook windmolens in diepe wateren – tussen 60 en 800 meter – kunnen bouwen. Omdat de kosten voor verankerde windturbines de voorbije jaren flink daalden, verwacht Statoil eenzelfde ontwikkeling voor de drijvende molens.
Vijf turbines vormen het drijvende windmolenpark voor de kust van Aberdeen.
Ze drijven op het wateroppervlak en steken 180 meter boven het wateroppervlak uit. Onder de zeespiegel gaan ze 80 meter diep.
De turbines kunnen vrij ronddobberen en zijn verankerd aan de zeebodem. Een lange kabel vervoert de opgewekte stroom terug naar het vasteland.
Het windmolenpark ligt in de Noordzee, op zo'n 30 kilometer van de Schotse kust.
Een sleepboot nam de molens mee van de Noorse bouwlocatie naar Schotland.
De molens zijn werkelijk enorm, met een totale hoogte van 258 meter. De wieken meten 75 meter elk.
Met 11,500 ton (11,5 miljoen kilo) zijn ze ook niet bepaald licht.
Nabij Stord in Noorwegen assembleerde Statoil de vijf turbines.
De bouw duurde zes maanden en kostte - naar schatting - 50 tot 70 miljoen Noorse kronen (53 tot 75 miljoen euro).
20.000 Britse huishoudens kunnen door de molens van stroom voorzien worden.
Aanvankelijk verklaarden mensen Statoil voor gek.
"Sommige mensen dachten dat we gek waren toen het idee lanceerden om een gigantische windturbine boven op een drijvende boomstructuur te zetten en die de zee op te slepen. Maar het blijkt de toekomst te zijn - en die toekomst is nu."