Met gesloten bioscopen en uitgestelde kaskrakers heeft de coronacrisis de filmwereld op zijn kop gezet.
Business Insider gebruikt deze periode voor reflectie en om naar de toekomst van de industrie te kijken.
Wij stelden een filmproducent en een filmdistributeur de vraag: ‘Waarom trekken Nederlandse films zo weinig kijkers?’
De oorzaken lopen uiteen van een gebrek aan financieringsmogelijkheden buiten subsidie tot een cultuur waarin risico’s worden vermeden.
“U kunt op dit moment niet naar het theater, de bioscoop, het museum, of een concert”, luiden de nieuwe coronabeperkingen op de website van de overheid.
De filmindustrie sluit binnenkort een bizar jaar af waarin bioscopen vanwege de coronapandemie vrijwel leeg blijven of dicht zijn, terwijl aanbieders van streamingdiensten zoals Netflix, Amazon Prime, Hulu en Disney+ of Pathé Thuis en Videoland een topjaar beleven.
Filmstudio’s stellen de première van kaskrakers uit. Zo is de nieuwste James Bond-film No Time to Die pas in april te zien omdat nu geringe opbrengsten worden verwacht uit kaartverkoop.
Warner Bros. gaat vanaf 2021 al zijn bioscoopfilms direct via de eigen streamingdienst HBO Max aanbieden. Abonnees kunnen de films thuis bekijken vanaf de dag van de première in de Amerikaanse bioscopen.
De filmwereld staat dus op zijn kop. Het goede nieuws van crisistijden zoals deze, is dat die vaak tot grote verschuivingen leiden en hele industrieën ten goede kunnen veranderen. Maar om beter te worden moet je eerst lessen trekken uit het verleden.
Business Insider gebruikt deze gekke periode om te reflecteren over de stand van zaken in de Nederlandse filmindustrie.
De prangende vraag die we proberen te beantwoorden is waarom Nederlandse films jaarlijks zo weinig kijkers trekken.
Volgens de gegevens van het Nederlands filmfonds was het marktaandeel van Nederlandse films in de afgelopen vijf jaar zo'n 13 procent, terwijl het marktaandeel van Amerikaanse producties in ons land 73 procent bedroeg.
Een vergelijkbaar beeld is ook elders in Europa zichtbaar. Het gemiddelde marktaandeel van Amerikaanse films op ons continent is zo'n 68 procent, aldus het filmfonds.
In Frankrijk, Duitsland en Italië ligt het marktaandeel van nationale films nog wel tussen 20 en 35 procent, aldus het filmfonds. Spanje is met een marktaandeel van 15 procent enigszins vergelijkbaar met Nederland. Het beeld is droeviger in België (8 procent), Zwitserland (6,7 procent), Griekenland (5,3 procent) en Oostenrijk (3,1 procent).
Wij spraken met producent Zachary Weckstein en oprichter Hein van Joolen van filmdistributeur Gusto Entertainment over de beschikbare vormen van financiering, kwaliteit en naamsbekendheid van Nederlandse films en de toekomst van de industrie.
Weckstein is van oorsprong Amerikaans maar woont en werkt in Den Haag. In januari bracht hij zijn eerste film uit met Nederlandse acteurs als Maryam Hassouni in hoofdrollen: de Engelstalige thriller The Host.
De film werd vertoond in Amerikaanse en Canadese bioscopen. In Nederlandse bioscopen werd The Host niet uitgebracht, maar is wel te zien op Pathé Thuis en Amazon Prime. De film komt later uit op Videoland en andere streamingdiensten.
Van Joolen verwerft rechten voor voornamelijk Nederlandse films en coördineert de uitbreng daarvan in bioscopen en bij streamingdiensten. Ieder jaar zorgt hij ervoor dat tientallen films Nederlandse kijkers bereiken.
Subsidie is de belangrijkste geldbron voor filmmakers in Nederland
De Nederlandse filmindustrie is sterk afhankelijk van publieke gelden, vindt Weckstein. "Banken of individuen investeren hier amper in film. Daarom leunen producenten veelal op subsidie."
Door de sterke betrokkenheid van de overheid wordt een deel van de kosten in feite gegarandeerd, legt hij verder uit. Dat geeft minder prikkels om risico te nemen: "In het ergste geval, als de film commercieel een teleurstelling is, word je nog steeds door de subsidie betaald."
Weckstein is opgegroeid in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Daardoor vallen de sterke en zwakke kanten van de Amerikaanse en Europese filmindustrieën hem sneller op.
Hij vertelt dat ook in de Verenigde Staten veel gebruik wordt gemaakt van subsidie. Maar daarnaast is er een brede keuze aan private financieringsbronnen: banken, ultrarijke individuen, investeerders zoals hedgefondsen en filmstudio's met grote budgetten. "Elke producent stelt een creatieve combinatie van financiering samen", aldus Weckstein.
Volgens hem wordt de filmproductie sterk beïnvloedt door de beschikbare vormen van financiering. "Mijn investeerders willen winst maken, daar ben ik me heel erg bewust van." Volgens hem kan dat voor meer druk zorgen vergeleken met de situatie wanneer er al goedkeuring is voor een subsidie. "Je werkt totaal anders."
Weckstein weet dit als geen ander. Voor zijn film, met een budget van 970.000 euro, moest hij zelf het geld bij elkaar sprokkelen.
Omdat zijn bedrijf Pearl Pictures Productions nog geen twee jaar bestaat en hij nog geen film in Nederlandse bioscopen heeft uitgebracht, was het zonder een coproductie met een Nederlandse producent vrijwel onmogelijk om in aanmerking te komen voor de subsidie van het Nederlands Filmfonds, de belangrijkste verstrekker van publieke steun.
Het fonds verschafte vorig jaar 67,5 miljoen euro aan subsidie voor films, tekenfilms, documentaires en daaraan gelieerde activiteiten.
Meer financieringsbronnen duiken op
Van Joolen merkt juist dat er de laatste tijd meer mogelijkheden opduiken om privaat geld aan te trekken.
Hij geeft als voorbeeld het nieuwe initiatief van filmdistributeur Dutch FilmWorks, die in oktober Dutch Film Financing heeft opgericht. De organisatie wil privaat geld ophalen voor het maken van Nederlandse speelfilms en series.
Momenteel is het mogelijk om de film Mijn Beste Vriendin Anne Frank mee te financieren tegen een verwacht rendement van ruim 15 procent.
Van Joolen verwacht dat dit initiatief met name voor extra financiering gaat zorgen voor films met een sterk commercieel potentieel. Dat zijn producties zoals Bon Bini Holland: Judeska in Da House, die net is uitgebracht. "Op inhoudelijke gronden voegt deze film niet zo veel toe, maar het heeft een groot bezoekerspotentieel."
Verder werkt het kabinet aan een plan dat aanbieders van streamingdiensten zou verplichten om te investeren in Nederlandse producties. "Dat wordt een grote pot. De vraag is alleen hoe dat verdeeld gaat worden", aldus de filmdistributeur.
Distributeurs investeren soms ook in film
Distributeurs ontpoppen zich soms ook tot investeerders, via een zogeheten minimum guarantee (MG), meent Van Joolen. Ze doen dan nog een schepje bovenop de uitbrengkosten die ze normaal gesproken voorschieten. Het bedrag verschilt per film en ligt tussen 5000 euro voor een kleine productie en 300.000 euro voor een grotere film, aldus de filmdistributeur.
Distributeurs krijgen de MG zonder rendement terug en alleen als er geld over is na het terugbetalen van de kosten van marketing en distributie. Blijft er nog meer over? Dan geldt dat als winst en die wordt verdeeld tussen de distributeur en de makers.
Maar Van Joolen is erg terughoudend met het uitgeven van MG's. Eerder in zijn carrière zag hij Benelux Film Distributors, waarvoor hij destijds werkte, failliet gaan na een reeks minimum guarantees. "Als je daarvan niks terugkrijgt, heb je meteen een gat van tonnen in je begroting. Gebeurt dat niet één maar vier keer, dan valt een bedrijf niet meer te redden."
Zonder subsidie zouden er "nauwelijks" films worden gemaakt
Ondanks mogelijkheden om privaat geld op te halen vindt ook Van Joolen dat de subsidie uiteindelijk de "allerbelangrijkste" manier is om in Nederland geld op te halen voor een filmproductie.
In tegenstelling tot Weckstein vindt hij dit geen beperking voor de industrie. Het zorgt er juist voor dat de kwaliteit op een hoog niveau blijft, aldus de distributeur.
"Het filmfonds verstrekt voornamelijk kapitaal aan films die door de inhoudelijke toets heen gekomen zijn. En die toets is van een belachelijk goed niveau." Van Joolen doelt op een van de belangrijkste subsidies van het filmfonds, Selective Production, die vorig jaar zo'n 26 miljoen euro aan financiering verstrekte.
De filmdistributeur vindt zelfs dat zonder zoiets als het filmfonds er "nauwelijks" films zouden worden gemaakt.
"Film maken hier is een groot financieel risico. Ons probleem is dat we met alleen maar Nederland en België een kleine afzetmarkt hebben. In Hollywood is de afzetmarkt de wereld."
Nederlandse films trekken weinig kijkers aan
Weckstein beaamt dat. "De bittere werkelijkheid is dat Nederlandse films en veel andere Europese films er nu niet in slagen om veel Europese kijkers naar de bioscoop te trekken, terwijl Amerikaanse films dat wel kunnen."
"En er worden in Europa twee keer zo veel films gemaakt als in de Verenigde Staten", voegt Weckstein eraan toe. Volgens hem lopen Europese films tegen onder andere tegen een taalbarrière in Europa aan, waardoor er niet genoeg schaalvoordelen zijn om grote kaskrakers te maken.
Hij vindt dat zonde en wil daar verandering in brengen. "Met enkele aanpassingen aan het verhaal, het scenario, de keuze van acteurs kunnen de schoonheid en humor van de Nederlandse films beter begrepen worden in het buitenland."
Internationaal bereik betekent meer kijkers en dus omzet
De opbrengsten van een film kunnen direct afgeleid worden van de hoeveelheid verkochte kaartjes en het aantal keren dat een film gehuurd of gekocht is via een streamingplatform. "Het komt allemaal neer op het aantal keren dat je film is bekeken."
Daarom is het bereiken van internationaal publiek een belangrijke ambitie van Weckstein. Dat was een van de redenen om voor Engels als voertaal in The Host te kiezen. "Zo heb ik automatisch bereik tot ongeveer 300 miljoen Amerikanen, 30 miljoen Canadezen en 60 miljoen mensen in het Verenigd Koninkrijk." En in Nederland, België en Duitsland kunnen kijkers meestal goed met Engels uit de voeten, dus nog zo'n 100 miljoen erbij.
Hogere omzetten betekenen volgens de filmproducent dat er in de toekomst films met een hoger budget en dus betere kwaliteit mogelijk zijn. "Tijd is alles in film. Al die kosten: de salarissen en huisvesting van acteurs, de cameraploeg, de huur van locaties en apparatuur, die maak je dagelijks. Wil je langer kunnen filmen, om bijvoorbeeld acteurs meer ruimte te geven in hun rol te groeien of meer opnames van een scène te maken, dan kost dat tijd en dus geld."
Vorig jaar bedroegen de gemiddelde kosten van een Nederlandse filmproductie 1,5 miljoen euro, laten gegevens van het filmfonds zien. Ter vergelijking: de kosten van een Hollywood-film met een relatief laag budget liggen tussen 25 miljoen en 30 miljoen dollar, aldus Weckstein.
Nederland moet haar films exporteren
Weckstein vindt dat ruimere budgetten de kwaliteit van de Nederlandse films ten goede zouden komen. "Daarmee stimuleer je Nederlandse acteurs om hier te blijven en films te maken. Dat zorgt voor betere films, meer opbrengsten, hogere budgetten enzovoort. Zo begint de bal te rollen." Hij vindt het jammer dat bekende Nederlandse talenten als Rutger Hauer na enig succes in Nederland, toch naar Hollywood vertrekken.
"Nederland leent zich goed voor internationale producties. Het land heeft fantastische steden waar acteurs en ander personeel kan verblijven. Met Schiphol en de haven in Rotterdam is de bereikbaarheid uitstekend."
Weckstein richt zich op het maken van Nederlandse films die met name goed in het buitenland kunnen scoren en aardige opbrengsten kunnen genereren. Dat wil hij doen door in het Engels te filmen en het verhaal begrijpelijk te maken voor buitenlandse kijkers. Met deze focus is hij een vreemde eend in de bijt onder Nederlandse producenten en filmdistributeurs, geeft hij toe.
"Een film over stroopwafels kun je niet in het Engels maken"
Van Joolen heeft inderdaad een andere visie: "Het grote voordeel van Nederlandse films is dat deze een eigen verhaal vertellen. Een film over stroopwafels kun je niet in Engels maken. Het verhaal moet in de taal verteld worden waarin het hoort te zijn."
Dat het Nederlands voor een groot deel van de wereldbevolking niet te verstaan is, ziet de filmdistributeur niet als een beperking. Als voorbeeld noemt hij het familiedrama Buladó, die dit jaar als de beste film werd gekozen bij de uitreiking van de Gouden Kalf. "De voertaal is Papiaments, wat in de basis een hele kleine doelgroep heeft, maar je ziet dat de kwaliteit de taal overstijgt", aldus Van Joolen.
Toch is het artistieke niveau van Buladó eerder een uitzondering. "Om dat soort spannende dingen te maken, moet je risico nemen", erkent hij. En dat gebeurt volgens de filmdistributeur nog veel te weinig.
"We hebben veel filmproducenten in Nederland. Maar de meesten houden zich voornamelijk bezig met het draaiende houden van hun bedrijf en niet met het maken van een zo goed mogelijke film", vertelt Van Joolen. Volgens hem wordt dat veroorzaakt doordat productiehuizen vaak een groot kantoor en veel mensen in dienst hebben.
"Nederlandse filmproducenten kiezen de veilige weg"
"Daardoor wordt ook vaak voor de veilige weg gekozen. Geregeld komen er meerdere films uit die zich tijdens Sinterklaas afspelen omdat dat heeft bewezen een publiek te hebben. En Soof 3 komt er binnenkort aan."
Maar dit gebeurt niet alleen in Nederland. Oneindige vervolgfilms ziet Van Joolen ook in Hollywood. "Iets pakken wat al bekend is en uitmelken; dat doen ze met James Bond al ruim vijftig jaar. Van actiefilm Fast & Furious komt binnenkort nummer tien aan. Het is krankzinnig."
De toekomst van de Nederlandse filmindustrie ziet de filmdistributeur wel rooskleurig in. "Er komt een nieuwe generatie filmmakers aan. Zij hebben een hele duidelijke eigen smaak én willen het grotere publiek bereiken. De generatie daarvoor zei 'ik maak kunst voor mezelf, het boeit me niet dat mensen het niet willen zien.'"
Weckstein denkt dat de kwaliteit van Nederlandse films structureel beter wordt als er meer financieringsbronnen zijn. "Als bijvoorbeeld banken of bedrijven beginnen te investeren in film, zou de industrie volledig ten goede veranderen."