- De Afghaans-Iraanse fotojournalist Fatimah Hossaini legde vast hoe de Taliban Kabul innamen.
- Net als duizenden andere Afghanen probeerde ze in de dagen na de machtswisseling het land te ontvluchtten.
- Hossaini fotografeerde hoe de situatie in Kabul veranderde en hoe ze erin slaagde Afghanistan te verlaten.
De avond voordat de Taliban Kabul innamen, zat ik in een Frans restaurant met vrienden. Ik had die dag gewinkeld. We wisten allemaal dat onze normale en zorgeloze dagen in de hoofdstad bijna ten einde waren. De Taliban hadden immers het grootste deel van het land in handen.
Slechts een paar dagen hiervoor hadden ze weer een aantal belangrijke provincies ingenomen. Maar Kabul? De val van de hoofdstad zou nog minstens een maand duren, dachten wij.
Als dochter van twee naar Iran gevluchte Afghanen groeide ik op in de schaduw van twee Afghanistans. Een versie van het land leek erg op hoe het er de laatste jaren in het nieuws uitzag: gewelddadig en wanhopig.
De andere versie was een prachtig land met een rijke cultuur, met muziek, een karakteristieke keuken en kleurige textielpatronen die verschillen per regio. Een diverse, levendige plek, waar ik in 2013 – toen ik voor het eerst het land bezocht – verliefd op werd. Het voelde als thuiskomen.
Met een baan als hoogleraar fotografie bij Kabul University op zak verhuisde ik in 2018 naar Kabul. Mijn moeder verklaarde me voor gek.
Ik maakte me de Afghaanse keuken eigen, reisde heel Afghanistan door en maakte fotoreportages. In Kabul richtte ik Mastoorat op, een netwerkorganisatie voor creatievelingen. Ik was al begonnen aan de eerste pagina's van een boek over Afghaanse vrouwen en hun schoonheid.
Ik had zulke grote plannen...
De dag dat de Taliban Kabul veroverden, was eigenlijk mijn laatste dag in de hoofdstad. Ik had al een ticket geboekt om te vertrekken. Het enige waar ik nog op moest wachten was de uitslag van een COVID-test om te mogen vliegen.
Maar toen ik de taxi wilde pakken die zondag, weigerde de chauffeur me naar de kliniek te brengen voor de uitslag. Hij zei dat de Taliban aan de poort van de stad stonden. En dat ik beter naar huis kon gaan.
Ik maakte in mijn appartement een kop thee en zag toen vanuit mijn raam een Taliban-vlag. Een strijder op een motor reed door mijn straat. In downtown Kabul. In de groene zone waar alle internationale diplomaten en Afghaanse regeringsfunctionarissen wonen. Althans, vroeger woonden.
Op televisie zag ik dat de Taliban het presidentiële paleis in hadden genomen. Het voelde alsof een deel van mij stierf.
Aan de telefoon was mijn moeder even bang als ik. "Ik heb het je honderden keren gezegd", huilde ze, "om niet terug te gaan naar die plek. Kom alsjeblieft terug."
Ik huilde ook.
Ik en drie van mijn vriendinnen, allemaal vrouwelijke journalisten, verschuilden ons gedurende twee dagen in wisselende appartementen. Als we boodschappen deden, droegen we een hidjab. We wilden geen aandacht trekken of herkend worden. Wij zijn geen beroemdheden in Afghanistan, maar we zijn wel bekende gezichten.
Een paar dagen voor de val van Kabul deed ik nog een interview met de BBC en kreeg ik na afloop dreigementen van Taliban-strijders. Als die ons nu zouden zien, zouden ze ons herkennen. En zou ik nu niet meer in leven zijn.
Binnen in het appartement werkten we ons te pletter om onze socialemedia-accounts te verwijderen, mediaorganisaties te vragen om interviews met ons offline te zetten, websites te wissen en andere digitale voetsporen uit te wissen.
We wilden zo onzichtbaar mogelijk worden op het internet. Zo onzichtbaar als de Taliban vrouwen in de echte wereld willen maken. Maar we wisten niet of het wat zou uitmaken voor ons lot.
Samen, met z'n vieren, voelden we ons sterk. Sterker dan we alleen zouden zijn geweest onder deze omstandigheden. We kookten samen en zorgden voor elkaar.
Op donderdag reisden we samen naar het vliegveld. Het was onze eerste poging om geëvacueerd te worden. We vonden er alleen maar chaos.
Om het vliegveld had een menigte zich verzameld en de Taliban probeerden ze tegen te houden. De strijders mishandelden zelfs kinderen om te voorkomen dat mensen de poorten van het vliegveld bereikten. Hoewel ik de verhalen kende over de Taliban - van alle vrouwen die ik in de loop der jaren had gefotografeerd - kon ik mijn ogen niet geloven.
Met een gebroken hart dropen we af. Later op de dag probeerden twee van ons het opnieuw. We stonden urenlang in de hitte tussen de mensen. In totale onzekerheid. Toen de avond viel, en de temperatuur ook, bleven we wachten op een kans het vliegveld binnen te komen.
Uiteindelijk bereikten we, met hulp van een bevriende Amerikaanse journalist, het vliegveld. Via een kleine poort aan de achterkant. We waren opgelucht, maar ook nu brak mijn hart opnieuw. We hadden het appartement plots verlaten, zonder echt afscheid te nemen van de andere vrouwen. "Ik laat je weten als we naar binnen kunnen", had ik de vriendin die achterbleef verteld. "Zie je straks!"
Op donderdagavond bleef ik op het vliegveld slapen. Het lukte me een zitje te bemachtigen op een Frans evacuatievliegtuig. Mijn werk had gehangen in Europese ambassades, dus ik kon via mijn netwerk iets regelen. Een van mijn vriendinnen slaagde erin Europa te bereiken, een ander ging mee met Amerikanen.
Toen ik landde in Parijs, kon ik niet geloven waar ik was. Ik was overweldigd. Ik vluchtte een toilet in om te huilen. Ik nam een selfie. Daar was ik, met twee kleine tassen. De rest van mijn spullen - en mijn leven - had ik achtergelaten in Kabul.
Als mijn quarantaine voorbij is, moet ik uitvinden hoe mijn leven in Frankrijk eruit zal zien. Waar ga ik wonen? Wat ga ik doen? Hoe zal mijn dagelijkse leven eruitzien? Dingen waarmee ik bezig kan zijn, omdat ik veilig ben.
Mijn lichaam is veilig hier in Parijs, maar mijn hoofd en hart bevinden zich nog in Afghanistan. Gisteren stuurde een van de achtergebleven vriendinnen een foto van ons gedeelde appartement in Kabul. "Fatimah, ik mis je", schreef ze. "Het appartement is leeg zonder jou." Ik weet niet wat er met haar gaat gebeuren.
Ik weet niet wat er met ieder van ons gaat gebeuren.
Ik heb nog familie in Afghanistan. Familieleden die de Taliban voor de tweede keer aan de macht zien komen. Die al hun hele leven geweld en oorlog kennen. Wat staat hen te wachten?
En wat staat ons te wachten, de nieuwe generatie Afghanen, en alles wat we hebben gebouwd? Alles waarvoor we gevochten hebben? Onze toekomst?
Nadat de Taliban de stad in kwamen rijden op motoren zwaaiend met hun wapens hielden ze een persconferentie. Ze beloofden dat alles zou blijven als het was; dat vrouwen naar buiten mochten gaan en actief in de samenleving mochten blijven; dat iedereen naar hun werk kon blijven gaan.
Hoe is dat mogelijk? In de afgelopen twintig jaar vermoordden zij collega's van mij. Ze vermoordden mijn studenten en mijn vrienden.
Hoe kunnen we de Taliban ooit vertrouwen?
Het breekt mijn hart om weer een vluchteling te zijn. Ik begrijp mijn ouders en grootouders opeens veel beter. Zij verlieten Afghanistan ook met enkel een kleine reistas. Ik voel hun pijn als ik me hun verhalen herinner over het verlaten van hun families en hun bezittingen.
Mijn moeder zei over mijn dromen in Afghanistan: "Waarom maak je het jezelf zo moeilijk?" Voor haar betekent Afghanistan alleen maar hartzeer en verdriet. Nu begrijp ik pas waarom ze zo bitter was.
Ik weiger Afghanistan af te schrijven. Als het er weer veilig is, wanneer en hoe dat ook gebeurt, ga ik terug. Mijn moeder begrijpt dit niet. "Kijk naar wat ze doen", zegt ze. "Wat je gezien hebt dat ze kunnen doen. Hoezo denk jij dat je ooit nog terug naar Afghanistan kan reizen?"
"Dit is mijn land", zeg ik haar. "Dit is mijn Afghanistan. En op een dag keer ik definitief terug. Ik kan niet anders."
Het verhaal van Fatimah Hossaini is voor dit artikel opgetekend door Jina Moore.