De kale financiële buffers van kleinere Nederlandse banken zijn niet zo sterk als die van collega’s in Europa.
Toezichthouders kijken sinds de kredietcrisis van 2008 scherper naar de financiële buffers die banken aanhouden.
Een ruwe, maar populaire maatstaf is de zogenoemde leverage ratio. Die geeft aan wat het eigen vermogen is, afgezet tegen het totaal aan bezittingen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het risico op wanbetaling op hypotheken, beleggingen en leningen aan bedrijven en consumenten.
De leverage ratio van Europese banken is lager dan die van Amerikaanse branchegenoten. Grote Nederlandse banken doen het wel weer beter dan het Europese gemiddelde, blijkt uit antwoorden van het ministerie van Financiën op Kamervragen naar aanleiding van de Miljoenennota.
Kale buffers Nederlandse banken
Grote Nederlandse banken hebben een leverage ratio van gemiddeld 3,3 procent, terwijl bij kleinere banken het percentage uitkomt op 3,1. Tot de grootbanken worden doorgaans Rabobank, ING, ABN Amro en SNS Bank gerekend. De overige commerciële banken in Nederland zijn significant kleiner.
Voor heel Europa ligt de leverage ratio van grote en kleine banken op respectievelijk 2,9 procent en 3,4 procent. Het gemiddelde van kleinere Nederlandse banken ligt dus iets onder het Europese gemiddelde, terwijl Nederlandse grootbanken iets beter presteren.
Internationale grote banken kennen een ratio van 3,7 procent en kleinere internationale spelers 4,1 procent.
Cijfers van Amerikaanse banken ontbreken, maar volgens het ministerie van Financiën kan indirect wel de conclusie worden getrokken dat het gemiddelde in de de Verenigde Staten iets hoger moet zijn dan dat van Europese banken.
Bron: Z24/ANP
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl