En weer zijn topbestuurders bij de duizend grootste bedrijven in Nederland meer gaan verdienen ten opzichte van de doorsnee werknemer. Vorig jaar was het brutojaarsalaris van de vijf topverdieners per bedrijf 6,1 keer dat van een gemiddelde werknemer, meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek vrijdag. In 2010 was dat nog 5,5 keer.

De vijfduizend toppers mochten vorig jaar gemiddeld 252.000 euro bijschrijven, een stijging van 22 procent ten opzichte van 2010. Ter vergelijking: het doorsnee cao-loon steeg in diezelfde periode met 6 procent.

Een fulltime werknemer in Nederland kan gemiddeld rekenen op 50.000 euro bruto per jaar. Als ook de parttimers meegeteld worden, kwam het loon gemiddeld uit op 33.000 euro per jaar.

De discussie over de beloningen in de bedrijfstop is na de financiële crisis van 2008 flink opgelaaid. Belangrijk pijnpunt lijkt te zijn dat de salarissen van de rest van de werkvloer veel minder stijgen, waardoor de inkomenskloof groeit. Maar is dat nou zo erg?

Econoom en socioloog Sandra Phlippen, thans chef economie van AD.nl, wijdde er vorig jaar een column aan. Ze noemt drie redenen waarom de loonkloof niet erg is:

Nee, zegt de economische theorie want wie meer presteert, meer verantwoordelijkheid draagt, meer risico loopt en vooral wie schaarse vaardigheden bezit, tja, die krijgt nou eenmaal meer betaald. Het salaris van een Chief Executive Officer (CEO) is precies het marktevenwicht waarbij de commissarissen van het bedrijf (die de kandidaat voordragen) nog net die ene topbestuurder met de gevraagde vaardigheden kon vinden die het daarvoor wil doen.

Nee, zegt de economische theorie ook, omdat het verschil tussen salaris op de werkvloer en salaris aan de top een tournament incentive geeft. Dat is een prikkel om hogerop te komen. Daardoor werkt iedereen net een beetje harder dan hij of zij anders zou doen. Dat komt het bedrijf als geheel ten goede.

Nee, zegt tenslotte de economische theorie, want het gaat hier om een bedrijf in een concurrerende omgeving. Als de aandeelhouders zo dom zijn om een veel te hoog salaris te bieden ten opzichte van wat de baas presteert, dan zal dat salaris uiteindelijk een opslag op de marktprijs van de producten betekenen, waardoor het bedrijf zichzelf uit de markt prijst.

Toch is er vanuit de economische wetenschap ook het nodige af te dingen op de drie bovenstaande nee's. Zo is de markt voor de vaardigheden van topbestuurders volgens Phlippen helemaal niet zo transparant.

Commissarissen hebben bij het rekruteren van kandidaten niet altijd genoeg tijd kunnen steken in hun taak, zodat ze zich vooral bedienen van interne informatie van de personeelsafdeling en adviezen van de consultant. Die consultant heeft niet automatisch belang bij een zo laag mogelijk salarisadvies, bijvoorbeeld omdat de opdrachtgever voor een vervolgklus weer diezelfde topman is.

Consultants blijken volgens econoom Stuart Gillan een hoog salaris te adviseren als het bedrijf goed presteert. Echter, als het slecht presteert, adviseert de consultant ook een hoog salaris, maar dan met het argument dat een marktconform salaris wordt bepaald door peers in de sector. Plus een schepje erbovenop natuurlijk, want anders krijg je niet de beste.

Phlippen wijst er daarnaast op dat een te grote loonkloof tussen de top en de werknemers ook demotiverend kan werken.

Er zijn studies die suggereren dat er ook te veel verschil kan ontstaan tussen de baas en de werkvloer. Meer verschil zet dan niet aan tot betere prestaties. Daarbij speelt mogelijk ook het feit dat vele bestuursvoorzitters niet opgeklommen zijn in een organisatie, maar gerekruteerd worden uit een zeer select mondiaal netwerk van roulerende topfunctionarissen.

Lastig punt is daarnaast dat het moeilijk vast te stellen is of een topbestuurder zijn of haar geld waard is. Er zijn zoveel dingen van invloed op hoe een bedrijf het doet, dat veranderingen vaak niet enkel toe te schrijven zijn aan de beslissingen van een topman of -vrouw. Het is een combinatie van factoren.