De coronacrash op de beurs brengt Nederlandse pensioenfondsen in zeer zwaar weer.
De bezittingen van pensioenfondsen zijn onvoldoende om aan alle uitkeringsverplichtingen te voldoen.
Pensioenen waarbij een fonds een toezegging doet over de hoogte van de uitkering verdwijnen, verwacht econoom Piet Rietman van ABN Amro.
Pensioenfondsen staan er door de coronacrisis nog slechter voor dan eerder al het geval was. Dit maakt de discussie over de hervorming van het pensioenstelsel ook overzichtelijker, stelt econoom Piet Rietman van ABN Amro in een analyse. Het huidige pensioenstelsel is onhoudbaar geworden.
De gemiddelde dekkingsgraad van Nederlandse pensioenfondsen is door de coronacrash op de beurs gezakt naar 85 procent, becijferde adviesbureau AON woensdag. Dit betekent dat tegenover elke euro aan uitkeringsverplichtingen nog maar 85 eurocent aan vermogen staat.
Anders gezegd: op de lange termijn hebben pensioenfondsen onvoldoende geld om generaties die straks met pensioen gaan eenzelfde uitkering te bieden als huidige gepensioneerden.
Dit probleem speelde al vóór de coronacrisis, maar heeft nu een totaal andere omvang gekregen. Volgens econoom Rietman van ABN Amro is hierdoor een ‘point of no return’ bereikt in de discussie over een nieuw pensioenstelsel.
In de deze week verschenen Pensioenmonitor schrijft Rietman:
"Nu de coronacrisis aantoont hoe instabiel het huidige stelsel is en hoe laag de dekkingsgraden kunnen worden, kan alleen nog maar gewerkt worden aan een stelsel zonder rekenrente en dekkingsgraden. Dat is in de praktijk een stelsel zonder vaste pensioenaanspraken."
Dit behoeft enige uitleg.
Pensioen met toezegging over hoogte van de uitkering
Momenteel is het zo dat de meeste pensioenfondsen van werkgevers een toezegging doen over de hoogte van de toekomstige uitkering. Bijvoorbeeld een uitkering die, aangevuld met de AOW-uitkering van de staat, gelijk staat aan 70 procent van het gemiddelde loon.
Bovendien moet zo’n uitkering in principe waardevast blijven. De hoogte van de uitkering moet dus meestijgen met de inflatie om de koopkracht van de pensioenuitkering stabiel te houden. Dit wordt indexeren genoemd.
Bij zo’n belofte over de hoogte van de pensioenuitkering horen regels die ervoor moeten zorgen dat zowel huidige gepensioneerden als werkenden die later met pensioen gaan, gelijk worden behandeld. Dit is de reden dat pensioenfondsen moeten rapporteren over de dekkingsgraad.
De dekkingsgraad meet de verhouding tussen de bezittingen en de som van alle toekomstige uitkeringen. Als de som van de verwachte uitkeringen groter is dan de bezittingen, heeft een pensioenfonds in principe een probleem. Dit betekent namelijk dat er niet genoeg geld zit in de pensioenpot om werknemers die later met pensioen gaan dezelfde uitkering te bieden als huidige werknemers.
Bij een stelsel waar je een toezegging doet over de hoogte van de toekomstige uitkeringen moet je verschillende generaties gelijk behandelen. Als er dus toekomstige tekorten dreigen, dan moeten er ingrepen worden gedaan: pensioenpremies kunnen omhoog (dus meer inleg in de beleggingspot), de indexatie kan tijdelijk worden opgeschort en in laatste instantie kun je korten op de hoogte van te toegezegde pensioenuitkeringen.
Pensioen met eigen beleggingspot: werknemer loopt risico
Vóór de coronacrisis was er nog veel gebakkelei over de vraag hoe ernstig het dekkingsprobleem van de pensioenfondsen was. Met wat boekhoudkundige trucs zou je bijvoorbeeld de rekenrente kunnen aanpassen, waardoor het probleem minder erg zou lijken.
De coronacrisis maakt een einde aan die discussie: niemand kan nog beweren dat klassieke pensioenfondsen in essentie gezond zijn.
Dit zal de discussie over een aangepast pensioenstelsel in een stroomversnelling brengen, verwacht econoom Rietman.
Waar dit op neerkomt is dat pensioenfondsen van werkgevers nog wel maandelijks een bepaalde premiebijdrage voor de pensioenopbouw krijgen, maar dat de toezegging over de hoogte van de pensioenuitkering vervalt.
De pensioenpremies worden in een persoonlijke beleggingspot van de werknemers gestopt. Het beleggingsrisico ligt vervolgens bij de werknemer. Is de opgebouwde beleggingspot bij pensionering hoog, dan heeft de werknemer een beter pensioen. Valt de beleggingsopbrengst door perikelen op de beurs toevallig een beetje tegen, dan is er ook minder pensioen.