- Het kabinet Rutte wil in 2026 in principe een vermogensbelasting invoeren op basis van daadwerkelijk behaalde rendementen.
- De uitvoering van zo’n heffing kan echter complex worden voor de Belastingdienst.
- Staatssecretaris Marnix van Rij sorteert daarom voor op een mogelijk alternatief voor de heffing in box 3.
- Lees ook: Dit betaal je aan vermogensbelasting tot en met 2025, als je 6% rendement haalt met beleggen, zoals de fiscus aanneemt
De vermogensbelastingen op sparen en beleggen in box 3 zorgt al jaren voor veel onrust. Meest heikele punt is de manier waarop de fiscus omgaat met het veronderstelde rendement op spaargeld en beleggingen. Het kabinet Rutte wil in principe in 2026 een heffing op daadwerkelijke rendementen invoeren, maar staatssecretaris van Marnix van Rij heeft nog een alternatief achter de hand.
Momenteel geldt er een overgangsregime voor de heffing in box 3 voor de jaren 2023 tot en met 2025. Daarin kijkt de fiscus naar de daadwerkelijke hoeveelheid spaargeld. Daarnaast is er een categorie ‘overige bezittingen’, waaronder allerlei vormen van vermogen vallen, zoals aandelen, obligaties, onroerend goed, cryptovaluta, enzovoorts.
Bij het bepalen van het fictieve rendement in box 3 is voor sparen een redelijke oplossing gevonden. Het veronderstelde rendement op spaargeld wordt eerst geschat en vervolgens achteraf definitief vastgesteld.
Zo wordt voor het belastingjaar 2023 gewerkt met een voorlopig verondersteld rendement van 0,36 procent. Maar dit wordt volgend jaar definitief bepaald op basis van de gemiddelde rente op kortlopende spaartegoeden.
Voor de categorie 'overige bezittingen' wordt het veronderstelde rendement berekend door verder terug te kijken in het verleden. Voor 2023 gaat het bijvoorbeeld om een langjarig, gewogen gemiddeld rendement in de periode tot eind 2021: dus de meetperiode houdt twee jaar voor het desbetreffende belastingjaar op.
Voor 2024 betekent dit dat het langjarig gemiddeld rendement waarop het fiscale rendement wordt gebaseerd loopt tot eind 2022.
Dit gemiddelde langjarige rendement levert één percentage op voor alle overige bezittingen. Voor 2023 gaat het om een fictief rendement van 6,17 procent. Dit percentage is gebaseerd op historische rendementen, waarbij vastgoed voor 53 procent meeweegt. Aandelen hebben een weging van 33 procent en obligaties 14 procent. Dit staat dus los van de feitelijke vermogensmix van je beleggingen in box 3.
Deze methodiek is vrij arbitrair. Afhankelijk van de daadwerkelijke verdeling tussen beleggingen in aandelen, obligaties, onroerend goed en dergelijke kan het feitelijke rendement op de 'overige bezittingen' fors afwijken van het veronderstelde rendement. Zeker op de kortere termijn.
Vermogensbelasting box 3: heffing op basis van daadwerkelijk rendement?
Vanaf 2026 zou gekeken moeten worden naar het daadwerkelijke rendement op verschillende soorten beleggingen, maar uitvoeringstechnisch kan dit zeer complex zijn voor de Belastingdienst. En belastingplichtigen moeten mogelijk meer administratieve gegevens over hun vermogen bijhouden.
In een op 9 februari aan de Tweede Kamer verstuurde brief geeft staatssecretaris Marnix van Rij aan ook te kijken naar een alternatief voor een heffing op daadwerkelijke behaalde rendementen. Het idee is om te blijven werken met een verondersteld rendement (forfaitaire heffing), maar dit verder te verfijnen zodat het beter aansluit bij de ontwikkeling op financiële markten.
Zo zou bij onroerend goed dat in box 3 valt een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen verhuurde woningen en niet-verhuurde woningen, bij het toekennen van een bepaald verondersteld rendement.
Een andere mogelijkheid is volgens de staatssecretaris om bij de veronderstelde rendementen niet te kijken naar een gemiddelde voor de lange termijn, maar naar een 1-jarig rendement voor diverse beleggingscategorieën. Dat zou beter aansluiten bij recente ontwikkelingen op financiële markten.
Verder oppert Van Rij dat de fiscus voor het veronderstelde rendement een wat lager percentage kan rekenen dan het daadwerkelijke gemiddelde marktrendement. Op die manier is er een kleinere groep belastingplichtigen die in een bepaald jaar een lager rendement haalt dan het werkelijke, gemiddelde marktrendement.
De uiteindelijke manier waarop de vermogensbelasting in box 3 vanaf 2026 wordt geregeld, zal waarschijnlijk nog flink wat politieke discussie opleveren. In de Tweede Kamer is veel animo voor een heffing op basis van daadwerkelijke gerealiseerde rendementen. Maar staatssecretaris Van Rij neemt alvast een voorschot op mogelijke problemen bij de uitvoering voor de Belastingdienst, die operationeel toch al flink onder druk staat.