Banken en andere vermogensbeheerders moeten beleggende klanten bewust maken van de risico’s die ze lopen. Dat gebeurt doorgaans op basis van risicoprofielen, maar heb je daar ook echt iets aan?
De zorgplicht eist dat financiële dienstverleners hun beleggende klanten klanten wijzen op de risico’s beleggen. Meestal gebeurt dat door klanten met een beleggingsrekening een profiel te geven aan de hand van een vragenlijst.
Toezichthouder AFM onderscheidt hierbij drie hoofdsoorten: ‘defensief’, ‘neutraal’ en ‘offensief’. Een defensieve belegger wil vooral geen geld kwijtraken, een neutrale belegger kiest voor een gebalanceerd gokje en offensieve beleggers nemen graag wat extra risico in de hoop op een hoger rendement.
Verliestolerantie en rendement
De houding van beleggers ten aanzien van financiële risico’s is onlosmakelijk verbonden met de eisen die je kunt stellen aan het beleggingsrendement. Goeroes die beweren dat een hoog rendement mogelijk is bij een laag risico, verdienen een kritische behandeling. Want de kans op een hoog rendement betekent in principe dat je grotere verliezen kunt lijden en omgekeerd.
Bij beleggen wordt dit gekoppeld aan de verdeling van het vermogen over verschillende beleggingsklassen. Kort gezegd geldt: hoe groter het belang van aandelen in een beleggingsportefeuille, des te groter de kans op een hoog rendement. Tegelijk brengen aandelen op de korte termijn meer risico mee omdat koersschommelingen makkelijk tot verliezen kunnen lijden.
Beleggingsprofiel: hoeveel aandelen?
De standaardmethode van banken is om via een vragenlijst een risicoprofiel van een belegger te bepalen en dit vervolgens te koppelen aan beleggingsfondsen met een specifieke verdeling tussen aandelen en relatief veilige obligaties.
Uit een inventarisatie van het Financieele Dagblad (paywall) van eind juli bleek dat banken profielen van beleggers niet eenduidig vertalen naar een portefeuilleverdeling. Anders gezegd: de vraag hoe groot het percentage aandelen in een 'defensieve' beleggingsportefeuille mag zijn, wordt verschillend beantwoord.
Zo bleek dat ABN Amro zijn 'defensieve' beleggers doorverwijst naar beleggingsfondsen die maximaal 40 procent in aandelen beleggen, terwijl 55 procent naar obligaties gaat en 5 procent contant wordt aangehouden; ING kiest in dit geval voor maximaal 30 procent aandelen en 70 procent obligaties.
Voor beleggers is dit verwarrend, maar anderzijds is het twijfelachtig of je als belegger überhaupt wel iets hebt aan een statisch beleggingsprofiel. Dat heeft in de praktijk maar een beperkt nut voor de belegger en is vooral een middel voor de bank om te laten zien dat aan de zorgplicht is voldaan.
Vuistregels toetsen
De vragenlijstjes die ten grondslag liggen aan het bepalen van beleggingsprofielen beogen meestal vijf dingen in kaart te brengen: hoeveel heb je te beleggen, waarvoor beleg je, hoelang beleg je, welk rendement streef je na en hoe goed kun je tegen verlies.
Met de antwoorden op deze vragen is het mogelijk om vuistregels voor beleggers te toetsen. De vraag 'hoeveel geld heb je om te beleggen' dient hoofdzakelijk als check voor de regel: beleg alleen met geld dat je voor langere tijd kunt missen. Immers, geld dat je snel beschikbaar wilt hebben, kun je beter op een spaarrekening aanhouden.
De overige basisvragen zijn vooral een middel om tegenstrijdige wensen van beleggers bloot te leggen. Want de begrippen rendement, risico, beleggingstermijn en de hoogte van het gewenste eindbedrag kun je goed beschouwd niet los van elkaar zien.
Tegenstrijdige wensen
Stel: je hebt 4.000 euro en wilt over tien jaar een boot kopen van 8.000 euro. We beginnen hier met drie dingen: startkapitaal, beleggingstermijn en beleggingsdoel.
Je mikt met het bovenstaande op een verdubbeling van de inleg in tien jaar. Per jaar mik je dan op een rendement van ongeveer 7,2 procent (rendementseis). Dit kan op basis van historische ervaringen alleen behaald worden door veel risico te nemen en dus fors in aandelen te beleggen. De keerzijde is dat je moet accepteren dat er een aanzienlijke kans is dat je het einddoel niet haalt. Na tien jaar kan het vermogen ook minder dan 8.000 euro zijn of zelfs minder dan 4.000 euro.
Bij dergelijke wensen past niet het beleggingsprofiel 'defensief'. Als je dus een belegger bent die vooral geen geld wil kwijtraken, heb je een probleem. Ergens zul je moeten sleutelen aan de gestelde doelen.
Dat laatste kan door de tijdshorizon op te rekken. Immers, hoe langer je belegt in aandelen, hoe groter de kans op een redelijk rendement bij een lagere verlieskans. Lees in dit verband het artikel van Z24's Hendrik Oude Nijhuis: Wie geld langer dan 17 jaar wegzet, is beter af met aandelen.
Je kunt ook vasthouden aan de tijdshorizon, maar accepteren dat je verlies kan lijden. Dus: na tien jaar niet klagen als je geen boot van 8.000 euro kunt kopen.
Andere optie is een hogere inleg, waardoor een lager rendement volstaat en je veiliger kunt beleggen. Dat betekent wel dat je minder geld op de bank beschikbaar hebt om direct uit te geven.
Kortom, of je als belegger in een 'defensief' of 'offensief' beleggingsprofiel past, hangt nauw samen met de termijn waarop je belegt en je beleggingsdoel.
Bij dit alles speelt bovendien nog een aspect mee dat het belang van statische beleggingsprofielen relativeert: de leeftijdsfase van de belegger.
Leeftijdsfase en beleggingsprofiel
Voor lange-termijnbeleggingen, zoals een potje voor aanvullend pensioen, geldt: naarmate het punt dichterbij komt dat je de opgebouwde vermogenspot wilt aanspreken, wordt behoud van vermogen belangrijker.
Anders gezegd: een 50-plusser die voor zijn pensioen belegt kan beter een 'defensievere' stijl nastreven, terwijl een 30-jarige die een eigen pensioenpot opbouwt prima vol voor aandelen kan gaan.
Vermogensbeheerders hebben dit idee uitgewerkt in zogenoemde 'lifecyclefondsen'. Dat zijn beleggingfondsen die beginnen met een hoog percentage aandelen dat in de loop van de tijd automatisch wordt afgebouwd. Voor doe-het-zelfbeleggers die een beetje tijd en energie over hebben, valt deze strategie overigens zonder al te veel moeite na te bootsen.
Levenscyclus: drie strategieën
Een bekende vuistregel bij levensloopbeleggen is '100-min-je-leeftijd-in-aandelen'. Dus als je dertig bent, 70 procent in aandelen en als je 65 bent hooguit 35 procent in aandelen.
Maar ook hier zijn verschillende smaken mogelijk. Columnist Rick Ferri van zakenblad Forbes werkte dit uit in drie varianten.
Naast '100-min-je-leeftijd-in-aandelen' heb je de variant die veel fondsen met een vaste einddatum kiezen. Dit model begint met een vast, hoog percentage aandelen in de portefeuille tot iemand pakweg 40 is en bouwt het belang van aandelen dan in grotere stappen af. Bij de einddatum - als iemand bijvoorbeeld 65 is - maken aandelen nog maximaal een derde uit van de beleggingsportefeuille.
Ferri pleit zelf voor een derde variant, het zogenoemde 'vluchtroutemodel'. Hij heeft moeite met de notie dat jongeren per definitie offensief moeten beleggen en ouderen beter af zijn met een defensieve strategie.
In het model van Ferri bouwt een jongere het belang van aandelen in de beleggingsportefeuille tot z'n 35e gestaag uit en houdt dat constant tot z'n 55e. Daarna wordt het belang van aandelen teruggebracht naar 40 procent rond het 65e levensjaar en vanaf dat moment stabiel gehouden.
Zie hieronder de grafische uitwerking van de drie beleggingsmodellen.
Ook hier geldt: absolute wijsheid bestaat niet, maar het is wel verstandig om voor jezelf een strategie te bepalen en daar consequent aan vast te houden.