Vanaf maart kunnen belastingplichtigen weer aan de slag met de jaarlijkse aangifte voor de inkomstenbelasting. Met een belangrijke vernieuwing. De heffing op spaargeld en beleggingen in box 3  is drastisch gewijzigd.

Op de vermogensrendementsheffing was jarenlang forse kritiek. Tot eind 2016 ging de fiscus ervan uit dat belastingplichtigen een (fictief) rendement van 4 procent haalden op hun vermogen, waarover 30 procent belasting werd geheven. De effectieve heffing op spaargeld en beleggingen kwam daarmee op 1,2 procent.

De spaarrente voor vrij opneembare rekeningen zit echter al geruime tijd onder het veronderstelde rendement van 4 procent. Daarom heeft het kabinet-Rutte II uiteindelijk besloten om de vermogensrendementsheffing aan te passen.

Nieuwe heffing in box 3

Wat houdt het nieuwe stelsel in? Naarmate het vermogen groter is, gaat de Belastingdienst uit van een hoger verondersteld rendement. De gedachte daarachter is dat rijkere belastingbetalers meer beleggen en daarmee hogere rendementen behalen.

Voor belastingbetalers met een relatief laag vermogen gaat de belasting juist omlaag. Spaarders hoeven sowieso geen belasting te betalen over de eerste 25 duizend euro van hun vermogen.

Bezit je tussen de 25 duizend euro en 100.000 euro, dan betaal je effectief 0,87 procent belasting. Tussen de 100.000 euro en 1 miljoen euro is de effectieve heffing 1,41 procent; boven de 1 miljoen euro wordt de heffing 1,65 procent.

Maar levert dit nieuwe stelsel, dat sinds januari 2017 van kracht is, daadwerkelijk iets op? Daarvoor moet ook worden gekeken naar de spaarrente en de inflatie.

Spaarrente extreem laag

De hoogste variabele spaarrente was afgelopen jaar gemiddeld genomen 0,54 procent, blijkt uit gegevens van spaarinformatie.nl. De snelle rekenaar ziet al direct dat dit een nadelig gevolg heeft: de feitelijke belasting van 0,87 procent die een spaarder moet betalen tot één ton, ligt hoger dan de variabele spaarrente.

Stel, je hebt 100.000 euro op de bank staan en je ontvangt 0,54 procent rente op jaarbasis: 540 euro. Over 75.000 euro (dus de ton minus de vrijstelling van 25.000 euro) betaal je 0,87 procent belasting, wat neerkomt op 652,5 euro.  Het verschil tussen de ontvangen rente en de verschuldigde belasting is 112,5 euro. Verlies voor de spaarder dus.

Inflatie hoger in 2017

Naast de rente is er nog een factor die bepaalt of de nieuwe opzet van de vermogensheffing gunstiger uitpakt. Volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) was de inflatie over 2016 gemiddeld genomen 0,3 procent en is die in 2017 gestegen naar 1,4 procent. Kortom, de inflatie is ruim één procentpunt toegenomen in een jaar tijd.

Bij het gemeten cijfer gaat het om de zogenoemde consumentenprijsindex (CPI), een maatstaf voor het meten van de gemiddelde prijsontwikkeling in Nederland. Als prijzen van goederen en diensten stijgen, neemt de koopkracht van geld af. Voor spaarders is dus van belang dat ze met de rentevergoeding minimaal de inflatie bijhouden.

Terug naar de rekensom. 100.000 euro staat op de bank. 1,4 procent van dit bedrag is 1.400 euro. Dit bedrag zou de spaarder dus minimaal moeten krijgen om de koopkracht constant te houden.

Echter, na aftrek de belasting zit de spaarder al op een negatief rendement van 112,5 euro. Inclusief de 1.400 euro 'inflatie' is het zogenoemde reële rendement 1.512,5 euro negatief. Procentueel gezien komt dat neer op een min van ongeveer 1,5 procent.

Als je ditzelfde sommetje maakt op basis van spaarrentes voor geld dat langer vaststaat, is de schade minder groot. Maar een positief 'reëel' rendement boeken met je spaargeld is lastig, omdat het gros van de depositorentes lager is dan 2 procent.

Is er dan helemaal geen licht meer aan de horizon voor spaarders? De Europese Centrale Bank heeft onlangs aangekondigd dat ze het opkopen van obligaties gaat afbouwen. Dit zijn de eerste stappen naar een minder ruim monetair beleid en op termijn misschien zelfs een verhoging van de ECB-rente. Een mogelijk gevolg hiervan is dat ook de spaarrentes op een gegeven moment weer gaan stijgen.

LEES OOK Eerste golfje van hogere hypotheekrentes – vooral 10 en 20 jaar vast duurder