- Autobelastingen drukken relatief gezien minder zwaar op huishoudens met hogere inkomens.
- Die conclusie trekt het Centraal Planbureau (CPB) naar aanleiding van een studie over de relatie tussen inkomen en de belastingdruk op autobezit.
- Wel blijft het zo dat individuele profielen wat betreft het soort auto en het gebruik veel verschil kunnen maken.
- Lees ook: Brancheclub BOVAG pleit voor het helemaal afschaffen autobelasting BPM in ruil voor alternatieve belastingmaatregel
Huishoudens met lagere inkomens die een auto hebben, betalen naar verhouding van hun inkomen gemiddeld meer aan autobelastingen dan rijke huishoudens.
Dit meldt het Centraal Planbureau (CPB) op basis van onderzoek naar de verdeling van deze belastingen over huishoudens. Lage inkomens met een auto besteden gemiddeld 6 procent van hun inkomen aan autobelastingen. Bij hoge inkomens is dat 4 procent.

Het CPB bracht voor het jaar 2022 alle uitgaven aan autobelastingen en kortingen via verlaagde tarieven in beeld over de aankoop, het bezit en het gebruik van personenauto’s. Autobelastingen vormen met ongeveer 40 procent een flink deel van de totale kosten.
Inclusief huishoudens zonder auto zijn arme huishoudens gemiddeld 3 procent van hun inkomen kwijt aan autobelastingen. Bij rijke huishoudens, die vrijwel allemaal een auto bezitten, blijft dat 4 procent.

Deze resultaten laten volgens het CPB zien dat lagere autobelastingen geen grotere voordelen opleveren voor mensen met een laag inkomen, ook die zonder auto, dan voor de groep met een hoog inkomen. Het levert wel voordelen op voor lage inkomens die een auto hebben.
De effecten van belastingkortingen voor elektrische auto's verschillen duidelijk tussen rijk en arm. Hogere inkomens kopen vaker een elektrische auto, waardoor belastingkortingen voor elektrische voertuigen vooral naar rijke huishoudens gaan. Deze kortingen worden de komende jaren wel afgebouwd.
Autobelastingen: grote onderlingen verschillen naar inkomen en type auto
De tabellen hieronder tonen drie specifieke profielen met voorbeelden van autobezit bij een bepaald inkomen. Het eerste huishouden heeft een inkomen van 20.781 euro bruto per jaar en rijdt een benzineauto, het tweede huishouden heeft een bruto inkomen van 43.070 euro en heeft een elektrische auto en het derde huishouden een bruto inkomen van 71.733 euro per jaar met een dieselauto (lease).


Te zien is dat bij het eerste voorbeeldhuishouden de autobelastingen als percentage van het besteedbaar inkomen op 8,1 procent liggen. Het tweede huishouden ontvangt per saldo door kortingen meer subsidie dan er kosten zijn van de autobelastingen. Het derde huishouden heeft een belastingdruk van 6,1 procent als percentage van het besteedbaar inkomen.
Dit laat zien dat individuele situaties veel uitmaken bij de belastingdruk van het autobezit. De grootste verschillen in autobelastingen bestaan volgens het CPB binnen de inkomensgroepen zelf.
De verschillen in het aantal gereden kilometers en het aantal auto's in bezit spelen daarbij een belangrijke rol. Ook waar je woont speelt een rol. In de stad gaat gemiddeld 3 procent van het inkomen naar autobelastingen, tegenover 5 procent op het platteland. Wanneer alleen wordt gekeken naar huishoudens met een auto zijn de verschillen kleiner: 4,4 procent in de stad tegen 5,2 procent op het platteland.